Project Blauwe ogen

 

Blauwe Ogen – Mijn leven als laatste overlevende van de nazi-experimenten

De Vlaamse historicus en publicist Koenraad De Wolf (° 1956) schreef op de vooravond van de zeventigste verjaardag van het einde van de Tweede Wereldoorlog zijn eerste historische roman over een van de meest gruwelijke bladzijden uit de geschiedenis: de medische experimenten van de nazi’s op mensen.
De auteur volgt op de voet het wedervaren van de  Sintifamilie Winterstein. Hun lotgevallen op het microniveau in de Duitse stad Würzburg zijn emblematisch voor de verschrikkingen die tijdens de oorlog in het Duitse Rijk met de zigeuners zijn gebeurd. 500.000 van hen werden uitgemoord. In tegenstelling tot het lot van het Joodse volk is over de zigeuners zeer weinig bekend.  
De helft van de familie Winterstein stierf in het ‘zigeunerkamp’ in Auschwitz, terwijl vele anderen onder dwang werden gesteriliseerd. Dat lot stond in 1942 ook de 22-jarige Theresia Winterstein te wachten, maar op het ogenblik van die ingreep bleek zij zwanger van een tweeling. Zij mocht die behouden op voorwaarde dat ze hem afstond voor ‘wetenschappelijk onderzoek’ aan professor Werner Heyde van de universiteitskliniek van Würzburg.
De tweeling Rita en Rolanda Winterstein werd geboren op 3 maart 1943. Bij medische experimenten stierf Rolanda op 11 april. Theresia vluchtte met Rita uit het ziekenhuis en liet haar dopen, waarna nog een jaar lang ‘in behandeling’ bleef. Vast staat dat medische experimenten op Rita zijn uitgevoerd. Als gevolg daarvan heeft zij op haar schedel een inkerving van 1,4 cm en ook blijvende schade aan haar gezondheid. Haar leven lang was zij meer ziek dan gezond. En mede daardoor stopte haar schoolloopbaan op veertienjarige leeftijd in het vijfde leerjaar van de lagere school.
Na de Tweede Wereldoorlog maakten de daders van de vervolgingen carrière, maar kregen de slachtoffers nauwelijks aandacht. Dat Rita Winterstein pas 43 jaar na de oorlog bij haar derde proces een gedeeltelijke schadevergoeding kreeg omdat zij geen school heeft kunnen lopen, was geen toeval. De Duitse staat is altijd uiterst terughoudend bij de toekenning daarvan. En het proces over de beschadiging aan haar schedel, wat aan de basis ligt van haar aanhoudende gezondheidsproblemen, werd nooit ten gronde gevoerd.
Overigens ging de discriminatie van de Sinti onverminderd voort, evenwel niet langer met een harde hand. Zo werden ze verplicht te gaan wonen: eerst in barakken en dan in appartementen waardoor een hoeksteen van hun identiteit, met name de mobiliteit, werd ondermijnd. “Het is vandaag niet gemakkelijk een Sinti te zijn”, zucht Rita Winterstein.

Dit boek is gebaseerd op het immense archief van de familie Winterstein en literatuurstudie. Aanvullend werd Rita Winterstein in drie sessies van telkens een week intensief geïnterviewd. Met een groot gevoel voor empathie probeerde de auteur zo diep mogelijk in de huid te kruipen van zowel de slachtoffers als de daders. De hoofdpersonages Theresia en Rita Winterstein zijn het sterkst geprofileerd. En aan de kant van de vervolgers wordt de psychologie van Werner Heyde en Christian Blüm uitgediept.
Voor een goed begrip schetst dit boek ook de eigenheid, de waarden, de normen, de leefgewoonten en de taboes van de Sinti, want voor een gadje of een niet-zigeuner blijft het zeer moeilijk om tot de kern van hun leefwereld door te dringen. Daarnaast bevat de roman ook een mentaliteitsgeschiedenis van Duitsland: voor, tijdens en na de oorlog – gezien vanuit het perspectief van zowel de daders als de slachtoffers.
Al die elementen worden harmonieus in elkaar versmolten tot een samenhangend geheel vanuit het primaat van het verhaal. Dat volgt de chronologie. De invulling van de leemtes gebeurde met hypothetische reconstructies: of hoe dit verhaal, zo dicht mogelijk aanleunend bij de werkelijkheid, zou kunnen zijn gebeurd, vanuit de ogen van de diverse personages. Deze roman bevat dan ook geen objectief relaas, maar een subjectief ingekleurde interpretatie.
Dit eerlijke verhaal getuigt enerzijds van een wreedheid, ja soms horror, die in de geschiedenis nauwelijks zijn gelijke heeft gekend. Anderzijds bevat het ook een zelden geziene diepmenselijke schoonheid en een authentieke geloofsbeleving. Dat iemand die nu al zeventig jaar elke dag de gevolgen draagt van de medische experimenten die op haar zijn uitgevoerd en wiens halve familie, waaronder haar tweelingzus, is uitgemoord, vergiffenis schenkt, zal niemand onberoerd laten. Maar de belangrijkste les is mensen bewust te maken van wat in het verleden is gebeurd, om op die manier een herhaling daarvan te voorkomen.

 

De historische roman

Dit boek is geschreven vanuit het standpunt van de alwetende verteller. Dit laat toe om dit verhaal vanuit diverse standpunten op de krachtigst mogelijke manier te vertellen.
Bovendien bevat dit boek een verschillende gelaagdheid.
Welke zijn die lagen?

 

Laag 1: Archief

   Naast de literatuurstudie, werd het immense archief van de familie Winterstein doorgenomen. Dat bevat talloze documenten, ook uit het archief van de Gestapo, en duizenden foto’s.
   We konden tevens terugvallen op het gedegen historisch werk Dieselben Augen, dieselbe Seele in 2007 over het leven van Theresia Winterstein van de Duitse historicus en journalist Roland Flade. Het interessante is dat Flade aanvullend ook andere archieven heeft geconsulteerd. Met zijn instemming werden gegevens uit het boek overgenomen, wat vooral bij de reconstructie van de stamboom van de familie Winterstein van groot belang was.
   Wel resten in het archief nog grote leemten. Op het einde van de Tweede Wereldoorlog werden zowel bij bombardementen, als moedwillig grote hoeveelheden archief vernietigd.

 

Laag 2: Mondelinge bron

   In drie sessies van telkens een week vonden intensieve gesprekken plaats met Rita Prigmore-Winterstein.   

 

Laag 3: Psychologische reconstructies.

   Dit boek gaat niet zozeer over de geschiedenis, maar vertelt wat de Sintifamilie Winterstein, gewone mensen van vlees en bloed, hebben meegemaakt in de loop van de geschiedenis van de voorbije eeuw.
   Ik heb geprobeerd om met een groot gevoel voor empathie zo diep mogelijk in de huid te kruipen van zowel de slachtoffers als de daders. De hoofdpersonages Theresia en Rita Winterstein zijn het sterkst geprofileerd en grote aandacht krijgen ook de andere leden van de familie Winterstein. Aan de kant van de vervolgers wordt de psychologie van Werner Heyde en Christian Blüm uitgediept. De dialogen zijn een uitgelezen techniek om de ziel van al die personages bloot te leggen.

 

Laag 4:Mentaliteitsgeschiedenis.

   Dit boek schetst vooreerst de eigenheid, de waarden, de normen, de leefgewoonten en de taboes van de Sinti, hoewel het ontrafelen van hun ziel niet evident is. Het blijft voor een gadje zeer moeilijk om tot de kern van hun leefwereld door te dringen. Wel is een dieper inzicht cruciaal voor een goed begrip van het verhaal.
   Verder is de kroniek van de zigeunerfamilie Winterstein op microniveau emblematisch voor het lot van de zigeuners op macroniveau. Dat aspect is belangrijk wegens de stiefmoederlijke behandeling van de zigeuners in de geschiedenis van de Holocaust. Meer dan 95 procent van alle publicaties gaat over de joden, maar over de uitroeiing van de 500.000 zigeuners is maar weinig bekend.
   Daarnaast bevat de roman ook een mentaliteitsgeschiedenis van Duitsland: voor, tijdens en na de oorlog. En dat gezien vanuit het perspectief van zowel de daders als de slachtoffers.

 

Laag 5: Hetprimaat van het verhaal.

   Dit boek versmelt alle voorgaande elementen harmonieus in elkaar tot een samenhangend geheel vanuit het primaat van het verhaal. Dat volgt de chronologie.
   De invulling van de leemtes gebeurde met hypothetische reconstructies: of hoe dit verhaal, zo dicht mogelijk aanleunend bij de werkelijkheid, zou kunnen zijn gebeurd, vanuit de ogen van de diverse personages. Per hoofdstuk worden deze hypothetische reconstructies, die al dan niet op ware feiten zijn gebaseerd, aangeduid.
   Deze roman bevat dan ook geen objectief relaas, maar een subjectief ingekleurde interpretatie.




 

Hoofdstuk 1 boek

Inhoud

De geboorte van de tweeling

Hetzelfde bloed, dezelfde ogen en dezelfde ziel

We moeten de overdracht van minderwaardige erfelijke eigenschappen voorkomen

Hier heb je geen naam, maar ben je een nummer

We gaan een zo sterk mogelijk Arisch ras kweken


Ik word niet de hoer van de zwijnen die de dood van mijn kinderen op hun geweten hebben

Waarom moeten de burgers na twaalf jaar naziterreur nog eens boeten?

Omdat de bevrijding zo lang op zich liet wachten, waren we verlamd door apathie

Onze echte vrijheid wordt opnieuw afgenomen

Haar geest is ten hemel opgestegen

Hoeksteen van Sinti-identiteit weggenomen

Oorlogsmisdadigers krijgen amnestie, maar slachtoffers worden niet erkend

Mijn leven is in twee stukken gescheurd

Wij willen opnieuw verzoening

Bezoek aan Auschwitz veranderde mijn leven’

Open brief aan Angela Merkel

Verantwoording

BIJLAGE: stamboom van de familie Winterstein


De geboorte van de tweeling

“Dit wordt een heuglijke dag voor onze universiteit en ook voor jou, Theresia Winterstein”, zegt Carl Joseph Gauss, wanneer hij de verloskamer binnenkomt met haar medisch dossier onder de arm. Hij maakt nog enkele aantekeningen op zijn bureau. Ondanks zijn hoge leeftijd houdt hij zijn pen nog trefzeker vast.
   “We zijn vandaag woensdag …”
   “3 maart ‘43, professor”, zegt de mollige vroedvrouw.
   “Maar 48 kilogram.” Gauss zet zijn bril recht. “Wegens uw fysieke toestand is een bevalling op acht maanden niet abnormaal.”
   “Zij heeft bijna negen centimeter opening”, zegt de tweede vroedvrouw  die van onder het laken kruipt dat over Theresia’s benen ligt. “Ik schat dat uw kinderen over zowat een kwartier ter wereld komen”, troost ze Theresia. “Houd u sterk.”
   Maar de jonge vrouw schreeuwt het uit wanneer een nieuwe barenswee opkomt.
   Gauss steekt gedecideerd zijn handen vooruit. De mollige vroedvrouw doet hem zijn handschoenen aan.
   Het kan niet anders of Theresia voelt zich moederziel alleen. Duitse mannen staan hun vrouw bij tijdens de bevalling, maar bij zigeuners is de verloskamer verboden terrein voor mannen. Haar vader, Papo, en haar moeder Josephine wachten buiten in de gang, want de vader zit weg in. En tot overmaat houden twee agenten van misdaadpolitie de wacht. Als twee wassen beelden staan ze elk in een hoek van de kamer.
   “Waar blijft Werner Heyde?”, vraagt Gauss. “Hij zou hier om vijf uur zijn, want hij wilde zelf de bevalling van die tweeling doen.” Gauss kijkt op zijn uurwerk.
   “We kunnen de natuur niet tegenhouden, professor. Het is zo ver”, zegt de mollige vroedvrouw die het laken wil wegtrekken.
   “De agenten van de Kripo moeten zich tijdens de bevalling omdraaien”, eist Theresia.    Beiden grinniken. “De Misdaadpolitie bepaalt hier de regels, mevrouwtje”, zegt de man rechts. “Christan Blüm van de Zigeunercentrale heeft ons opgedragen er op toe te zien dat uw tweeling na de geboorte ter beschikking wordt gesteld van de wetenschap. Wel kan ik een half oogje dichtknijpen. Wat denkt u, collega?” Die proest van het lachen.
   “In onze cultuur …”, verweert Theresia zich, maar ze wordt dadelijk afgeblaft.
   “Jij bent hier niet in zigeunerland, maar in Duitsland.”
   “Stilte!”, gebiedt Gauss.
   De weeën volgen elkaar sneller op. Het laken wordt weggenomen.
   “Persen!”, bevelen zowel de vroedvrouw als Gauss.
   Sinds het vruchtwater van Theresia gisterenavond is gebroken, hebben de onregelmatige weeën haar afgemat. Maar ze denkt voortdurend aan de woorden van Papo: “Een echte Winterstein buigt nooit zijn kop, gelooft in God en geeft nooit op.” Ze bundelt haar laatste krachten.
   “Het hoofd van het eerste kindje daalt in”, moedigt de mollige vroedvrouw haar aan. “We zijn er bijna. Opnieuw persen!”
   Ze duwt uit volle kracht mee aan haar rechterkant van haar buik.
   Nu gaat het vlug. Terwijl haar collega de boreling aanpakt, knipt Gauss de navelstreng door. De eerste daad van de baby op deze wereld is het nalaten van een grote boodschap op de witte schort van Gauss. De vroedvrouw gaat met de boreling naar de aanpalende kamer, op de voet gevolgd door een agent van de Kripo.
   “Is het een jongen of een meisje?”, vraagt Theresia huilend van pijn en geluk.
   Gauss glimlacht alleen maar. “De eerste bevalling is goed verlopen.”
   “Laat me mijn baby zien!”, smeekt ze.
   “Rustig”, sust de tweede vroedvrouw. “Wij zijn pas halfweg. Concentreer u op uw ademhaling zoals ik u heb geleerd.”
   “Alles komt in orde”, paait ook Gauss. “Dadelijk volgt de tweede geboorte.”
   Plots zwaait de deur open. Werner Heyde komt binnen. Zijn scherpe kin, naar beneden getrokken mondhoeken en  doordringende ogen doen Theresia altijd denken aan een wolf.
   “Waar zat je? De eerste baby is al geboren.”
   “Ik kom van bij Joseph Mengele in Günzburg. Met al dat verkeer. Ik heb er wel drie uur over gedaan om in Würzburg te geraken.”
   “Welk nieuws had hij?”
   “Veel.”
   “Veel?”
   “Irène is zwanger.”
   “Van een tweeling?”
   “Hij hoopt van wel, natuurlijk.”
   “Of wordt het een drieling of een vierling?”, grapt Gauss.
   “Niet overdrijven!”
   “Wat wist hij nog te vertellen?”
   “Hij kwam net van Berlijn van bij von Verschuer. Je weet toch dat die Fischer heeft opgevolgd aan het hoofd van het Antropologisch Instituut”, vertelt Heyde haastig terwijl hij een witte schort en handschoenen aantrekt. “Mengele krijgt een nieuwe job.”
   Gauss kijkt verbaasd op. “Hoezo? Gaat hij niet terug naar het Oostfront?”
   “Hij is wegens zijn voetwonde afgekeurd voor de dienst, maar er openen zich onvermoede perspectieven, Carl”, lacht Heyde. “Al die experimenten in Dachau  en die eindeloze testen op proefpersonen tegen malaria, tyfus en dysenterie in de andere concentratiekampen zullen in het niet verdwijnen. Von Verschuer geeft Mengele de handen vrij in het nieuwe kamp van Auschwitz. Dat wordt het grootste van het Duitse Rijk. Er komt daar ook een apart kamp voor de zigeuners. Hij krijgt uit de transporten van de zigeuners alle tweelingen. Wat denk je?”
   Er verschijnt een brede glimlach op het gelaat van Gauss.
   “Het grote werk begint, Carl. Eindelijk krijgen wetenschappers onbeperkt toegang tot menselijk onderzoeksmateriaal”, glundert Heyde. “Mengele heeft gelijk. De studie van de erfelijkheidsleer bevindt zich op een keerpunt. Wanneer we de genetische code van tweelingen achterhalen, kan het aantal geboorten snel stijgen. Zo worden op termijn niet alleen de verliezen aan het front gecompenseerd, maar kunnen we ook de ambitie van onze Führer helpen waarmaken en de wereld regeren. Besef je wel dat de creatie van het meesterras werkelijkheid wordt?”
   “Eerst zien of het zo’n vaart zal lopen.”
   “Jij? pessimist! Je bent wel bijna aan het eind van je carrière, maar ons land heeft nood aan mannen met ambitie. Je kent Jozef toch. En hij heeft nog meer pijlen op zijn boog. Mengele is er heilig van overtuigd dat hij de kleur van de ogen van onze proefpersonen kan veranderen.”
   Gauss kijkt Heyde ongelovig aan.
   “Wie zijn we om Jozef tegen te spreken? Hij heeft de volle steun van het Antrolopogisch Instituut. We staan aan de vooravond van een revolutie in de medische wetenschappen, Carl!  De wereld is aan de durvers. Dat heeft onze Führer toch al genoeg bewezen. Mengele is ervan overtuigd dat hem een ereplaats wacht aan het firmament van de medische wetenschap.  Er zijn er die al voor minder de Nobelprijs voor Geneeskunde  hebben gekregen.”
   Ze worden onderbroken door een kreet van Theresia wanneer een nieuwe wee opkomt.
   “Er zijn twee vruchtzakken, Werner. Het is geen eeneiige tweeling zoals jij had voorspeld, maar een twee-eiige”
   Haastig komt een non van de Sint-Ritazusters van Würzburg de verloskamer binnen. “Professor, in de verloskamer hiernaast wacht de volgende bevalling: Eleonore Winterstein. Zij heeft negen centimeter opening.”
   “Mijn nicht”, stamelt Theresia. “Net op hetzelfde moment!”
   “Ik neem hier wel over, Carl.” Heyde geeft Gauss een schouderklopje. “Ik ben diep gelukkig met mijn eerste studieobject. Ik verzeker je dat Jozef jaloers op ons is! Zijn vingers kriebelen, want zijn onderzoeksruimte in Auschwitz is pas volgende maand klaar. ‘Niets is zo fascinerend als tweelingen’, zeggen Fischer en von Verschuer. Zij kunnen het weten, want niemand in Duitsland en zelfs in de hele wereld heeft zo’n kennis opgebouwd. Binnenkort worden vooral tweelingen geboren: met blonde haren en blauwe ogen!”
   Gauss gaat schuddebollend naar de aanpalende verloskamer.
   Heyde legt zijn hand op de knie van Theresia. Voor het eerst sinds zij bij hem in behandeling is, glimlacht hij naar haar. Ze draait haar hoofd. Ze heeft een afkeer voor die man sinds ze hem een paar maanden terug in zwart uniform zag binnengaan in het hoofdkwartier van de SS in de Ludwigstrasse in Würzburg. De verschrikkelijke beelden van de Kristallnacht van 1938 komen haar opnieuw voor de geest. “Wat voor onheil heeft die paramilitaire van de nazi’s, die zichzelf de ‘Beschermingsafdeling’ noemt, al aangericht!”. 
   Vijf minuten later komt de tweede baby krijsend ter wereld. Ook nu verdwijnen de vroedvrouw en een agent van de Kripo naar de aanpalende kamer.
   “Het ergste is achter de rug”, troost Heyde. “Rustig ademhalen. Nog even wachten op de nageboorte.”
   Maar wanneer de afdrijving van de moederkoek op zich laat wachten, gebiedt hij: “We gaan de natuur een handje toesteken.” Hij geeft de mollige vroedvrouw de opdracht aan de tepel van Theresia’s borst te zuigen.
   “Geen sprake van! Dat kan niet!” Theresia probeert overeind te komen maar wordt door de vroedvrouw terug op de tafel gedrukt.
   “Het is een wet van de natuur. Dan drijft de moederkoek vlugger af.”
   “Bij ons, zigeuners, is het lichaam van een vrouw …”
   “Kom je hier bevelen wat we moeten doen?”, schreeuwt Heyde. “Wie denk je wel dat je bent? Je …”
   Plots daalt de moederkoek af. Heyde bindt een laken strak rond de buik van Theresia en verlaat zonder één woord de verloskamer.

   Josephine en Papo omhelzen en feliciteren hun dochter.
    “Ze hebben mijn baby’s meegenomen. Ik smeek je, Papo, ga kijken! In de kamer naast de verloskamer.”
   Hij gaat kijken, maar de deur is op slot.
   “Proficiat”, zegt ook de non die blijkbaar verantwoordelijk is voor de kraamafdeling. “Het zijn twee meisjes.” Zij kijkt op haar papier. “Het eerste weegt twee kilogram en zeventig gram en het tweede twee kilogram 280 gram. Ze worden nu gevoed door een pleegmoeder omdat zij onder het normale gewicht zitten. We gaan bij u de productie van de moedermelk op gang brengen. Willen de bezoekers de kamer verlaten?”
   “Wanneer krijg ik mijn kinderen te zien?”
   De non zwijgt.

   “Nog even wachten”, zegt ook professor Gauss die ’s avonds langskomt.
   “Professor Heyde …” zegt Theresia, maar Gauss onderbreekt haar onmiddellijk.
   “Geloof niets van de roddels dat hij zijn functie alleen maar te danken heeft aan zijn loyaliteit tegenover onze Führer. Hij is een aardige man en een van onze bekwaamste artsen.”
   “Maar wat gebeurt er met mijn kinderen?”
   “De professor voert alleen tests uit”, zegt hij op een vaderlijke toon. “Niets bijzonders.  Maak u vooral geen zorgen. En probeer nu vooral te slapen.”
    Slapen? Terwijl ze niet weet wat er met haar kinderen gebeurt? Hoe moe ze ook is van de bevalling, toch kan ze de slaap niet vatten. Beelden van de afgelopen jaren spoken door haar hoofd. De affiches op straat toen ze nog op school zat. De joden zijn ons ongeluk en Vermijd alles wat joods is. De ingeslagen ruiten van de joodse winkels en synagogen  na die verschrikkelijke Kristallnacht in november 1938. De radio had de mond vol over een “spontane volksopstand tegen de joodse vijand”. Ruth, een joodse vriendin uit de klas, kwam haar die avond in paniek opzoeken.
   “Er gebeurt iets verschrikkelijks bij ons thuis. Ik ben zo bang.”
   “We gaan kijken”, zegt Theresia. “Arm in arm zijn we dubbel zo sterk.”  Onderweg kwamen ze langs het hoofdkwartier van de Geheime Staatspolizei aan de Ludwigstrasse. Het was daar een drukte van belang. In patrouilles vertrokken groepen mannen om de joden een lesje te leren: luid zingend en in het gelid. Hun zwarte uniformen, hoge laarzen en glimmende jassen boezemden angst in. 
   Bij het betreden van de Ottostrasse hoorden ze in de verte kreten en gejoel. Uit de eerste verdieping van de statige burgerwoning van Ruths familie gooiden leden van de Gestapo het meubilair naar beneden. Onder luid applaus onderging de familiebibliotheek hetzelfde lot. Ruths vader, een dokter, kromp in elkaar toen hij zag welk lot de boeken waren beschoren die hij van zijn grootvader had geërfd. Toen de familiefoto’s op de brandstapel belandden, begon Ruth te gillen. Meteen grepen leden van de Gestapo haar vast. Ze kreeg een armband met een Jodenster en onder luid hoongelach om haar hals een bord met de tekst: Jodenzwijnen, wij willen jullie niet. En toen haar moeder biddende gebaren maakte, werd ze neergeslagen.
   Onthutst liep Theresia naar huis langs de met vlaggen en hakenkruisen afgezoomde Domstrasse en de Theaterstrasse, die kort voordien, naar aanleiding van de 49ste verjaardag van de Führer, was omgedoopt tot de Adolf Hitler Stasse. Wat viel hier te vieren? Ze had in een goot langs de weg de inhoud van haar maag uitgebraakt.

“Ze willen de joden elimineren wegens hun geld en invloed”, zei Papo toen ze die avond thuis vertelde wat ze had meegemaakt. “Heb geen schrik. Wij, Sinti, hebben geen macht en we zijn niet rijk. We laten ons niet in met politiek. En we zijn, zoals alle inwoners van Beieren, katholiek. Wat kunnen ze ons maken? En wanneer iemand het vraagt, spelen we muziek. Dan fleurt iedereen meteen op.”
   Hij lachte, maar Theresia hoorde aan het timbre van zijn stem dat hij niet geloofde wat hij zei. Hij wilde de familie niet ongerust maken. Maar Theresia wist beter.  Omwille van hun tradities waren de Sinti een doorn in het oog van de Misdaadpolitie Kripo. Alleen al de naam van de nieuwe wet van minister van Buitenlandse Zaken Himmler – Bestrijding van de zigeunerplaag – was schrikaanjagend. Alsof ze ongedierte waren dat moest worden uitgeroeid.
   Niet lang daarna kregen ze op school de cursus Rashygiëne. Die stond nog in haar geheugen  gegrift. Hun eerste opdracht was de lectuur van het boek Beknopte rassenkennis van het Duitse volk van Hans Günther. En als huiswerk moest iedereen berekenen hoeveel huwelijksleningen van duizend Rijksmark de overheid kon geven aan jonge gezinnen in de plaats van de verzorging van 300.000 geesteszieken. Toen ze met de klas in de cinema O-Li in de Augustinerstrasse een vertoning bijwoonden van Erfziek, een propagandafilm die iedereen wilde overtuigen van de noodzaak van de rasbiologische maatregelen, had ze de hele tijd haar ogen gesloten.
   Haarscherp herinnert ze zich die dag toen de lerares op het bord een plakkaat ophing met de ontwikkeling van de ‘minderwaardige’ en de ‘hoogwaardige’ mensen. “Over honderd jaar zullen de minderwaardige mensen wel tien keer groter zijn en ook groter in aantal”, waarschuwde ze. “Omdat Duitsland dat onmogelijk kan laten gebeuren, wil onze Führer het menselijke ras verbeteren. Is de gezondheid van de natie niet belangrijker dan die van de individuen? De Ariërs zijn wegens hun bijzondere kwaliteiten het meest superieure volk op aarde. Wij moeten het Duitse bloed beschermen en de minderwaardige rassen wegselecteren. Dat de meisjes met blonde haren en blauwe ogen maar rechtstaan. Ja, geef hen een applaus.”
   Er weerklonk handgeklap, maar Theresia kroop in de grond van schaamte.
   “Jij applaudisseert niet?”, vroeg de lerares. Theresia probeerde het hoongelach niet te horen.
   “Onze regering zal elke rassenvermenging voorkomen”, orakelde de lerares. “Minderwaardig bloed mag zich niet vermenigvuldigen. Ik hoop dat de droom van onze Führer van een Arisch Duitsland werkelijkheid wordt.”
   “Als we ons bloed nu eens samenvoegen”, stelde Theresia voor aan een Sinti-vriendin op de speelplaats. “We hebben in de les wiskunde toch geleerd dat een dubbele negatie automatisch positief wordt. Is dat geen goed idee?”
   Haar grapje werkte bij haar klasgenoten als een rode lap op een stier.
   “Stelen de zigeuners kinderen om ze op te eten?”, vroeg iemand treiterig.
   “Zijn jullie ouders bedelaars, oplichters of dieven?”, pikte een ander in.
   Het aantal pestkoppen vermenigvuldigde zich. “Kan uw moeder echt handlezen of vertelt ze mensen in ruil voor geld wat zij graag horen?”
   Ze had gezwegen en haar hoofd weggedraaid, maar naarmate de verwijten als mokerslagen op haar inhamerden, rechtte ze haar rug. “Jullie …”
   Na één woord kwam de toezichtster tussenbeide. “Winterstein! Drie avonden strafstudie!”
   En nu hebben ze haar baby’s afgepakt en beweert Gauss zonder verpinken dat ze niet ongerust hoeft te zijn en dat ze moet slapen…

Tegen de ochtend moet ze eindelijk in slaap zijn gedommeld, maar ze is doodmoe als haar nicht Eleonore in de late voormiddag fier haar dochter Gisela  komt tonen. Ze was vergezeld van haar zwangere zus Anneliese en haar zoon, en van oom Karl en tante Elise.
   Theresia feliciteerde Eleonore, maar kon haar tranenvloed niet stelpen. “Waarom mag ik mijn kinderen nu niet zien? Wat doen ze hen aan?”
   Even later viel haar lievelingsnicht Karoline in haar armen, de jongste dochter van oom Adolf  en tante Elisabeth. Zij was vier jaar ouder dan Theresia en verwachtte haar derde kind.
   ’s Nachts kan Theresia amper slapen.  Ze heeft altijd steun gevonden in het gebed maar als ze die schijnheilige non met dat groot kruis aan haar gordel zag die wist wat hier gebeurde, maar zweeg als een graf, wilde ze met die kerk niets meer te maken hebben. Hadden religieuzen niet de morele plicht de zijde te kiezen van de armen, de verdrukten en de vervolgden? Maar hier heulden ze mee met die heidense en barbaarse nazi’s. En wat te denken van die vreemde conversatie tussen Gauss en Heyde over de plannen van die dokter Mengele? Wat bedoelde Heyde met ‘de code van tweelingen?’ Waar zijn haar kinderen? Wat doen ze met hen? Gek wordt ze.

’s Anderendaags krijgt Theresia een kaartje van Gabriel uit Lyon. Als violist doet hij in opdracht van het project Kracht door Vreugde van het ministerie in Berlijn de gewonde militairen gedurende een paar uur de miserie van de oorlog vergeten.
   “Ik kom zo snel mogelijk. Veel sterkte tijdens de bevalling wanneer ik er niet tijdig ben”, schrijft hij. Opnieuw barst Theresia in tranen los.
   Maar verdriet en vreugde liggen dicht bij elkaar. Plots stapt een verpleegster de kamer binnen met een baby op elke arm. Dit is de mooiste dag van haar leven.
   “Oh, wat zijn ze mager!”, roept ze uit. “Maar  wat zijn ze zo mooi!” Ze kust hen ieder om de beurt en koestert ze urenlang. “Nooit laat ze hen nog alleen.”
    Omdat de borstvoeding niet goed lukt, krijgen kinderen nog flesvoeding. ’s Avonds ligt iedere baby in een bedje naast haar. Ze klemt de bedspondes met haar handen vast en valt zo in slaap.

Wanneer Theresia midden in de nacht opnieuw borstvoeding probeert te geven, gaat de sirene van het vliegalarm af. Ze hoorde paniek alom. Alle lichten, ook in haar kamer, werden gedoofd.
   Ze strompelde naar het raam. Hoog in de heldere sterrenhemel zag ze lichtjes. Dat moest een formatie vliegtuigen van de Engelsen of de Amerikanen zijn. Maar hun bommen waren gelukkig niet voor Würzburg bestemd, want de vliegtuigen vlogen richting Neurenberg. “De verlossers van de naziterreur”, triomfeerde Theresia. “Dat ze maar vlug komen.” Wat later hoorde ze ver weg doffe bominslagen.
   “Wat doe jij daar?” De non is woest als ze haar daar zo ziet staan. “Weg, ga weg bij dat raam! Die witte linnendoeken zijn wellicht zichtbaar.” 
   Wat is Theresia blij dat ze de volgende morgen met haar baby’s naar huis mag. Papo, haar moeder en haar grootmoeder, Purimamie, staan immers op de lijst voor een transport naar het zigeunerkamp in Auschwitz waarover professor Heyde heeft gesproken. Ze mag er niet aan denken dat ze al weg zouden zijn bij haar thuiskomst.
   Door het spanlaken rond haar buik kan ze moeilijk stappen. In de inkomhal probeert ze de buste van Adolf Hitler te negeren. Met nog twee papflessen in haar tas kruipt ze met een goed ingeduffelde baby onder elke arm in een wagen van de Kripo. De adrenaline stroomt door haar lijf.
   Het is vandaag ‘mardi gras’ of carnavaldinsdag. Vroeger bruiste de binnenstad dan, maar nu strompelen alleen dronken soldaten met verlof door de straten.
   Daar is de Leeuwenbrug. Nu nog de Main over. Haar oog valt op de leuze Heil Hitler in koeien van letters op de onderste vestingmuur van de burcht Marienburg. De geest van dat monster is alomtegenwoordig.
   Nu is het niet ver meer naar de Mergentheimer Strasse.
   Bij nummer 12 ½ houdt de wagen halt. Omdat de Sinti’s van nature bijgelovig zijn, wilde de familie Winterstein niets te maken hebben met het ongeluksgetal 13. Hier wonen en slapen ze met z’n zevenen en tot voor kort met acht. Want Purimamie is na de dood haar zoon Franz bij ingetrokken bij zijn weduwe Lina en haar vier kinderen. Het jongste is nog geen jaar.
   Theresia Winterstein beleefde dat drama van op de eerste rij. Omdat ze tot de eerste generatie van de familie behoorde die kon lezen en schrijven, bezocht ze Franz in de kerker van de gevangenis aan de Ottostrasse. Nadat hij wegens zijn zigeunerafkomst was ontslagen uit het leger, kreeg hij op 9 juli 1942 het deportatiebevel voor Auschwitz. In de hoop daaraan te ontsnappen, bracht hij een zuur aan in zijn oor waardoor hij doof werd. Maar het bezoek aan een dokter mocht niet baten. Hij kreeg geen vrijstelling. En omdat hij zich tegen zijn transport verzette, werd hij gearresteerd.
   “Ik hou het hier niet langer vol”, fluisterde hij in het Romanes, hun eigen zigeunertaal die de Duitsers niet verstonden. “We worden behandeld als beesten. Ik wil vluchten.”
   “Doe dat niet!”, trachtte Theresia hem te overtuigen. Maar de bewaker maakte meteen een einde aan hun gesprek. “Hier wordt alleen Duits gesproken!”
   ’s Anderendaags kreeg zijn vrouw het bericht dat Franz bij een vluchtpoging in de rug was neergeschoten. Hij was 32 en het eerste nazislachtoffer van de familie Winterstein.
   Nee, aan die verschrikkelijk dingen mag Theresia niet denken. Ze is thuis. Thuis met haar baby’s.
   Iedereen is verrast wanneer ze binnenkomt. Haar broer Otto en haar halfbroer Kurt vangen de kinderen op. Onderweg waren de baby’s rustig, maar nu krijsen ze van de honger. Haar moeder Josephine neemt de papflessen.
   “Heb je nog melk meegekregen?”, vraagt Papo.
   Theresia schudt het hoofd.
   “Wat gaan de baby’s drinken wanneer die leeg zijn. Wij hebben hier geen melk.”
   “Ga wanneer het donker wordt met Kurt naar boer Götze”, beveelt haar moeder. Ze duwt Papo wat geld in de hand. “Neem de binnenwegen en pas op dat de Gestapo jullie niet te pakken krijgt. Hopelijk kan Theresia nu rusten en veel moedermelk produceren.”

Hoewel de familie Winterstein in primitieve omstandigheden leeft in de anderhalve kamer, doet de geborgenheid van thuis Theresia deugd.
   “Hoe ga je de kinderen noemen?”, vraagt haar moeder.
   “Rita en Rolanda.”  De heilige Rita  is niet alleen de favoriete heilige van de familie, maar ook Theresia’s beschermheilige. En Rolanda was de verloofde van haar halfbroer Kurt, maar omdat hij een zigeuner was, kon dat huwelijk niet doorgaan.
   “Wie is Rita en wie Rolanda?”
   “Rita heeft een knobbeltje bovenaan haar linkeroor.”
   “Moet ik dan altijd eerst aan hun oren voelen?”, vraagt haar moeder. Ze moeten er allebei om lachen.

De baby’s zijn vier weken oud wanneer gierende autobanden Theresia uit haar slaap wekken. Nog voor ze goed en wel wakker is, grabbelen twee verpleegsters de baby’s vast en nemen  ze mee in een klaarstaande ziekenwagen.
   Twee agenten van de Kripo hebben alle moeite om Theresia in bedwang te houden. Een van hen was aanwezig tijdens de geboorte.
   “Blijf van mijn lijf!”, gilt ze. “Wanneer mijn familie op transport naar Auschwitz moet dan ga ik mee. En met mijn kinderen! Jullie hebben niet het recht …”
   “Rechten?”, briest de officier. “Welke rechten? En waar komt dat gerucht vandaan van dat transport naar Auschwitz? Wie verspreidt dergelijke onzin?” De officier loopt rond als een razende stier.
   “Al weken leeft mijn familie elke dag van ’s morgens tot ’s avonds in angst voor dat transport”, antwoordt Theresia. “Hun valiezen staan al klaar.”
   “Antwoord op mijn vraag! Van wie komt die informatie?”
   “Ik heb die gehoord uit de mond van professor Heyde tijdens mijn bevalling. En het zijn ook geruchten binnen de Sintigemeenschap. Mijnheer Blüm van de Zigeunercentrale zou dat hebben gezegd.”
   “Christian Blüm? Dat kan ik moeilijk geloven.”
   “Je weet best dat heel de familie Winterstein een papier heeft moeten onderteken om op transport te gaan. Omdat we geen volbloedzigeuners, maar zigeunermengelingen.”
   “Niet om de pot draaien!”, zegt de officier. “Wie heeft u dat verteld? Ik wil namen!”
   “Ik heb dat … gehoord in de wandelgangen … van het ziekenhuis”, stamelt Theresia.
   “Ben jij soms doof? Wie?”
   “Bezoekers … van mijn nicht Eleonore … die ook in het ziekenhuis lag”, verzint ze. “Ik … ken ze niet.”
   “Persoonsbeschrijving.”
   “Ik … Ik heb ze … niet gezien.”
   “Ach zo. Hou jij mij voor de gek?”
   De man wil Theresia vastgrijpen.
   “Eleonore heeft me dat pas later verteld”, spartelt ze tegen.
   “Dan zullen wij haar eens aan de tand voelen.” De man neemt een map en toont haar een document. “Ik neem aan dat jij kunt lezen?”
   Theresia knikt spaarzaam.
   “Is dat uw handtekening?”
   Wat kan ze anders doen dan bevestigen?
   “Was niet de afspraak dat jij, hier staat letterlijk ‘vrijwillig’, uw tweeling na de geboorte zou afstaan voor wetenschappelijk onderzoek in de afdeling van de universiteitskliniek van professor Heyde?” Hij staat op. “Wie leeft die afspraak niet na?”
   “Waar ga je met mijn kinderen naartoe?”, regeert Theresia nog even wanhopig.
   “Geen commentaar of ik bel Blüm. Misschien kan de Zigeunercentrale wel zo’n transport regelen.”  

“Oh, Gabriel, wat ben ik blij!”
   “Hoe is het met jou en met de kinderen?”
   Hij grijpt Theresia vast.
   “Rustig, ik ben nog niet volledig hersteld van de bevalling.”
   “Ik ben op doorreis naar Berlijn. De trein moest in Würzburg kolen en water inslaan. Mijn chef heeft me de toelating gegeven om de volgende trein naar de hoofdstad te nemen.” Hij kijkt op zijn uurwerk. “Die vertrekt over anderhalf uur. Vertel! Waar is onze tweeling. Ik brand van verlangen om hen opnieuw te zien. Dat is ondertussen al twee weken geleden.”
   Theresia buigt het hoofd. “De Kripo is ze vorige week komen ophalen. Sindsdien heb ik niets meer gehoord. En ik krijg maar geen afspraak in de kinderkliniek.” Ze barst in tranen uit en schuilt in de armen van Gabriel.
   “Zullen we samen naar de kliniek gaan?”
   “Maar je moet straks weer weg!”
   “Ik kan mijn trein per ongeluk missen.”
   “Ik denk niet dat dit een goed idee is. In volle oorlogstijd heb je de mooiste job die er bestaat. Ga je al je privileges op het spel zetten? En je connecties om aan wat eten te geraken?  Of werk je liever in een munitiefabriek?”
   Gabriel zucht. “Je bent toch een wijze vrouw, zeg. Hier, meer heb ik niet. De prijzen op de zwarte markt zijn gestegen.” Hij haalt een half brood en een stuk Limburgerkaas uit zijn ransel.
   Iedereen neemt een homp brood. Er volgt een lange stilte.
   “Wat een scherpe geur”, merkt Papo op.
   “Waarom zeg je niet gewoon dat die kaas stinkt”, zegt Kurt.
   “Sorry, maar dat ik het enige wat ik op de kop heb kunnen tikken.”
   “In elk geval beter dan niks”, komt Theresia tussenbeide.
   Haar moeder beaamt. “Je komt als gezonden, jongen. Het is van gisterenmorgen geleden dat wij nog iets hebben gegeten. Het is een half mirakel dat we de eerste drie en een half jaar van de oorlog zijn doorgekomen. Theresia heeft normaal recht op dubbele rantsoeneringbonnen na haar bevalling, maar we krijgen helemaal geen S-marken. Gelukkig kunnen we de kelkdoekjes, velums en altaardwalen die Purimamie en ik maken nog verkopen in het klooster van de Sint-Ritazusters in de Friedrich Spee Strasse.”
   Gabriel moet glimlachen.
   “Dat is niet grappig”, reageert moeder gepikeerd.
   “Sorry, maar ik moet denken aan het eten dat we vorige zomer hadden gekocht op de markt van Sommerach, aan de overkant van de Main.”
   Ook Theresia schiet in een lach. Omdat de verkoper steeds meer geld wilde, waren ze hand in hand gaan lopen met twee fluitende rijkswachters op hun hielen Toen die hen bijna hadden ingehaald, was Gabriël naar de Main gelopen. ‘Volg mij’, gebood hij. ‘Maar ik kan niet zwemmen’, riep Theresia. Ze had zich in het water aan hem vastgeklampt en angstig omgekeken. De eerste rijkswachter gleed uit en plonste in het water. Zijn kepie dreef op de rivier. Zijn collega hielp hem opnieuw het droge. De afloop was minder vrolijk. Blijkbaar hadden die mannen hen herkend want nadien kwam de gendarmerie hen opzoeken en legde  beslag op al het eten dat nog niet was verorberd.
   “Ondertussen hongeren zij ons wel uit”, zegt Papo bitter. “Al jaren sta ik elke dag op en ga ik slapen met een hongerige maag. Ik weet niet wat erger is. De honger of de Kripo die ons de hele tijd in de gaten houdt. Weet je dat ze hier bijna elke dag aan de deur staan? Ik word nog gek tussen de vier muren van dit krot. Wat is een zigeuner zonder vrijheid? Wat betekent het leven zonder woonwagen?”
   “Gelukkig maak je opnieuw manden”, sust moeder.
   Papo kijkt haar verloren aan en denkt aan de tijd toen hij met mijn broers maandelijks de vergadering van de mandenvlechtersgilde bijwoonde en aan de wilgenscheuten die hij kweekte op de grond langs de Main in Lohr die ze met hun laatste spaarcenten hadden gekocht. Maar door het Vastzettingbesluit van ‘39 had de overheid hun grond, huis, woonwagen en zelfs hun paard Ramblas en al het huisgerief geconfisqeerd. Welgeteld vijf minuten kregen ze om wat kleren en persoonlijke zaken bij elkaar te grabbelen alvorens de Gestapo hen naar dit krot in Würzburg vervoerde. Sinds het verbod op de teelt van wilgenscheuten gaat hij elke dag voor dag en dauw langs de rivier op zoek naar scheuten die voldoende soepel zijn om te verwerken.
    “Wat gaat men doen als over enkele jaren alle manden voor de wijnpluk zijn versleten? En weet je dat ik vorige week bijna werd meegesleurd door de stroom?” Hij vult langzaam zijn pijp. “Gelukkig kan ik mijn vlechtwerk in het kapucijnenklooster van de Käppele ruilen voor voedsel.” Dat de 247 treden naar boven een marteltocht zijn, verzwijgt hij. De staties van de kruiweg onderweg bieden wat hoop. Alhoewel. Vaak is de oogst mager. Want veel eten hebben ze daar niet. De monniken staan eveneens op rantsoen.
   Terwijl Papo een diepe zucht slaakt, valt het Theresia op dat Gabriel geheimzinnig doet. “Wat zit er achter je rug?”
   Tot haar verrassing tovert hij een pakje te voorschijn.
   “Speciaal voor jou, mijn Carmen.” Zo noemt hij haar soms plagend sinds ze die bijrol speelde in de opera.
   “Kom, geeft me dat pak!”
   Gabriel knielt voor haar neer. “Voor jou, mijn liefste Hampala! Gekocht op de Champs Elysees in Parijs. Maar eerst drie kussen.”
   “Eerst zien! Geen kat in een zak,” plaagt ze op haar beurt. Met ongeduldige vingers opent ze het pak. “Oh, wat een prachtige schoenen! Met goud bestikt! En die hoge hakken! Die heb ik in Duitsland nog nooit gezien. En wat een mooi danspak. Kijk, moeder, goudkleurig, en bekijk die afwerking! Dat moet een fortuin hebben gekost. Hoe ben je daaraan geraakt?”
   “Gekregen …”
   “Van wie?”
   “Je hoeft niet jaloers te zijn.” Hij schiet in de lach. “Ik heb er meer dan een jaar voor gespaard. Toen ik het vorig jaar in Parijs in de vitrine zag hangen, zag ik jou het in mijn dromen al dragen. En nu de nieuwe collectie van 1943 is gelanceerd, lag het bij de koopjes. Ik ben er zeker van. Dat is gemaakt op uw maat. Zeg, waar blijven die kussen?”
   “Ik doe het eerst aan. Omdraaien en niet gluren!” 

Zingen en dansen. Dat was haar leven. Bij elk kampvuur werden haar geïmproviseerde dans- en zangoptredens enthousiast onthaald. En in het weekend vond steevast een wedstrijd plaats. Toen ze zich in 1939 kandidaat stelde om te werken voor het CC-Varieté in de Eichhornstrasse in Würzburg had ze tijdens de auditie geen plankenkoorts, ook al was het CC  een van de bekendste kleinkunst- en operettebühnes in Duitsland. Het werd in één adem genoemd met de Wintertuin in Berlijn, het Alkazar in Hamburg en het Duitse Theater in München. Overdag werkte ze in een fabriek voor suikergoed, waar ze amper geld verdiende, maar elke avond danste en zong ze op de bühne.
   Haar idool was de sopraan Marta Eggerth. Theresia imiteerde haar haardracht, haar manier van zingen en haar gebaren. Eggerths grootste succes, Ik droom nog alleen van die enige, was ook haar lijflied. Maar de zangeres was in 1938 Duitsland ontvlucht wegens haar joodse roots.
   Ze moet denken aan die eerste keer op de bühne in de operette Zigeunerliefde van Franz Lehar. Vreemd, hoe de propagandamachine van de nazi’s zigeunerhaat uitspuwde, maar het Stadstheater intussen wel de ene ‘zigeunervoorstelling’ na de andere opvoerde.  
   Die eerste keer zal ze nooit vergeten, maar vooral de opera Carmen van Bizet staat voor eeuwig op haar netvlies gegrift. Gabriel en zij waren voor die prestigieuze productie als gastacteur en gastmuzikant geëngageerd. Het spelen van zigeunermuziek zat Gabriel in zijn genen, terwijl geen enkel Duitse meisje de zigeunerdans zo beheerste als zij. Geen enkel verhaal vindt ze zo mooi als dat van Carmen: de jonge, onbezorgde vrouw met haar onlesbare drang naar vrijheid en passie, in geen enkel opzicht gelijkend op de ‘moeder aan de haard’ van de nazipropaganda. Maar zelfs de nazitop vergaapte zich met gulzige ogen aan deze ‘verboden vrucht’. Bij de première in februari 1940 kregen ze minutenlang een staande ovatie. Propagandaminister Joseph Goebbels, die in Würzburg was, feliciteerde iedereen persoonlijk. Hij was geflankeerd door Otto Hellmuth, de gouwleider van Mainfranken. Ze herinnert zich de stevige greep toen ze haar een hand gaven en hun glimmende zwarte jassen. Hellmuth straalde van geluk. Het kwijl liep bijna uit zijn mond.
   Het was haar heimelijke droom om de hoofdrol van Carmen te vertolken. Ze kende alle solostukken uit het hoofd. Maar kort daarop nam haar artistieke loopbaan bruusk een einde. Toen het Arbeidsbureau ontdekte dat ze een Sinti was, werd ze ontslagen.  
   Ze draait zich om en houdt haar armen wat gegeneerd gekruist voor zich. “En, wat vinden jullie ervan? Ze heeft moeite moeten doen om zich in het pak te hijsen, want haar buik is nog uitgezet van de zwangerschap. “Wat jammer dat ik nooit die rol van Carmen heb gekregen door die stomme rassenwetten van de nazi’s.”
   “De nazi’s hebben die niet uitgevonden”, zegt Papo. “Voor die ‘andere’ oorlog moesten we al naar het politiebureau voor onze vingerafdrukken. ‘Niet in uw neus peuteren’, zei een agent op strenge toon. ‘Dat is voor mijn vingerafdruk’, grapte ik. ‘Of is dat verboden?’”
   Iedereen moet lachen om zijn verhaal maar het is niet van harte. Het is niet de eerste keer dat Papo dit verhaal vertelt en ze kennen het vervolg.
   “En na die oorlog, toen Hitler aan de macht kwam werden onze rechten ons een na een ontnomen,” mompelt moeder. “Wij, Sinti, mochten zelfs niet langer gaan stemmen.”
   Papo lacht. “Hoe zouden de Sinti gaan stemmen? De meesten kunnen lezen noch schrijven!”
   “Ze hebben ons alles afgepakt, Johann, en niet alleen ons huis en onze grond.”
   Papo zucht. Hij had ook zijn Duits paspoort moeten inleveren voor een Rasseausweiss, een speciale rassenidentiteitskaart. Als oud-strijder in het leger van de Duitse keizer had dat hem nog het meest gekrenkt.
   “Het pak zit jou als gegoten”, probeert Gabriel de stemming te keren. “Eerlijk, wie kan weerstaan aan zo’n knappe Carmen?  Wie heeft zoveel danstalent? En je zingt mooier dan Marta Eggerth! Misschien moeten we een foto van je laten maken.  Zo kun je je carrière opnieuw lanceren en gaan we met onze kinderen op tournee.”
   “Maak je geen illusies, Gabriel. Blüm zal nooit aanvaarden dat ik nog optreed. Doe je ogen open. De uitroeiing van de zigeuners is begonnen. Drie weken geleden vertrok een eerste konvooi naar het zigeunerkamp in Auschwitz. Gelukkig zat er niemand van onze familie op dat transport, maar er zullen andere transporten volgen. Ik hoop dat de Kripo ons met rust laat zolang onze tweeling in het ziekenhuis ligt.  Ik ...” haar adem stokt.
   “Wat is er?”, vraagt moeder.
   “Ik… ik kan het niet uitleggen, maar ik heb het gevoel dat er iets ergs in gebeurd.”
   “Natuurlijk is er niks ergs gebeurd,” sust Gabriel. Hij neemt haar in zijn armen. “Ik zou zo graag bij jou blijven en opnieuw de kinderen zien, maar ik moet er vandoor. Geef een kus van me aan Rita en Rolanda. Ik keer met de zegen van Kracht door Vreugde zo snel mogelijk terug.”
   Theresia trekt een jas over haar pak en loopt een eind met hem mee, maar ze is nog zwak en kan Gabriels tred niet volgen. Ze nemen afscheid aan de Leeuwenbrug.
   Terug thuis overvalt haar opnieuw dat gevoel van onrust.
   “Er is iets gebeurd met de tweeling, moeder. Ik voel het.”
   “Wees toch rustig kindje”, sust moeder.
   “Wij moeten bidden, hopen en het beste denken”, steekt Papo haar een riem onder het hart.
   “Ik wil naar het ziekenhuis, nu!”
    “Maar kindje. Je kunt daar in jouw toestand niet alleen naartoe”, argumenteert moeder.
    “Dan gaan we samen!”, zegt Papo beslist. “Als we haar allebei bij een arm nemen moet het lukken.”

Over de Leeuwenbrug rust het gezelschap op de bank. De blik van Papo rust op de bronzen leeuw op elke hoek. Hij pinkt een traan weg.
   “Ik weet het, ik heb het al zo vaak verteld … maar telkens ik hier voorbijkom … We stonden er met zijn allen naar te kijken … Alsof het gisteren was ... Zondag 10 augustus 1919 ... Frieda, amper dertien ... Nooit heb ik iemand gezien die zo lenig was. … Perfect voerde ze haar salto’s uit, met een zak over haar hoofd  … Maar het had die morgen geregend … Ze gleed van de reling en viel … Ze landde tien meter lager op de kasseien van de kademuur … We stonden aan de grond genageld … Ze bloedde uit haar mond en haar neus … Vier dagen later stierf ze …” Hij staat op en langzaam stappen ze verder. Papo kijkt nog even om. Frieda was zijn enige zus.
   Ze dwarsen ter hoogte van de Residenz de Domstrasse. Daar werden Gabriel en Theresia twee weken eerder gedwongen op hun paasbest te poseren met de tweeling in een oude, piepende kinderwagen. De opdracht was om breed glimlachend over het voetpad te stappen.
 Een truc van de cel propaganda van de Zigeunercentrale om de berichten in buitenlandse kranten tegen te spreken over een zigeunerkamp.
   Theresia en Gabriel waren er niet in geslaagd hun mond in een glimlach te plooien.
   “Niet grijnzen!”, schreeuwde de man. “Ik wil een spontane glimlach. Of jullie vertrekken deze middag nog op transport naar Auschwitz.”
   Twee uur duurde die schijnvertoning. Beiden voelden zich misbruikt, gekrenkt en vernederd. Toen ze na afloop naar huis gingen, dacht Theresia spontaan aan haar joodse vriendin Ruth. Het was lang geleden dat ze nog iets van haar had vernomen. Ze leek wel van de aardbol verdwenen. “Duitse zwijnen, we lusten jullie niet”, zei Theresia tegen Gabriel in het Romanes.
   “Wat zeg je?”
   Tot hun verbijstering stond de man van de propaganda nog achter hen.
   Gabriel kreeg alle kleuren van de regenboog, maar Theresia was niet uit haar lood geslagen: “De kinderen zijn braaf geweest, niet?”
   “Denken jullie echt dat wij achterlijk zijn?”, reageerde de man. “Ik verdiep mij sinds vorig jaar in het Romanes. Ik moet wel, gezien mijn taak. Jullie gesprek ging niet over de kinderen, maar over Duitse zwijnen!”
   “U zal toch nog wat bijles nodig hebben”, antwoordde Theresia gevat. “Ik had het inderdaad mis. We spraken over het eten van deze middag. Ik heb letterlijk gezegd dat ik niet graag Duits zwijnenvlees lust.
   “Niet dat het ergens nog te verkrijgen is”, pikte Gabriel in.
   Zelfverzekerd stapten ze, zonder omkijken, met de piepende kinderwagen naar huis.

Als Papo, moeder en Theresia door de Ludendorfstrasse lopen, nog steeds op weg naar het ziekenhuis, stopt de limousine van gouwleider Otto Hellmuth bij zijn residentie, een villa die vroeger eigendom was van een joodse zakenman. Twee SS-ers aan de voordeur brengen de Hitlergroet wanneer hij met militaire tred binnenstapt. Blijkbaar vindt een vergadering plaats van de Waffen SS, want door de openstaande deur klinkt hun lijflied:
   Auf der Heide blüht ein kleines Blümelein
   und das heisst Erika.
   Heiss von hunderttausend kleinen Bienelein
   wird umschwärmt, Erika.
   “Ik weet niet of dat bloemetje op de heide nog zou bloeien wanneer het wist waarvoor het werd misbruikt”, zegt Papo cynisch.
   Ter hoogte van de aanbouw met de keuken voelt Theresia zich duizelig. De geur van worst en gebraad botst tegen haar lege maag. Hoe lang is het geleden dat ze nog worst heeft gegeten?
   “Knijp je neus dicht”, gebiedt moeder. “Stap door en denk aan iets anders.”
   Hier wordt gevreten en gezopen terwijl haar familie al jaren net genoeg eten kan kopen op de zwarte markt om niet te verhongeren. Haar bloed kookt, maar ze moet haar krachten sparen want hoe dichter ze het ziekenhuis naderen, des te prangender ligt de vraag op haar lippen: “Hoe is het met Rita en Rolanda?”

   Aan het bureau van de Zigeunercentrale houden ze even halt. Hier beslist Chistian Blüm over het lot van de driehonderd in Würzburg verblijvende Sinti.
   “Rust wat, Josephine”, zegt Papo. En dan tot zijn dochter: “Ga je mee? Blüm heeft mij al tweemaal het geboorteattest van Rita en Rolanda beloofd. De baby’s zijn nu vijf weken oud en wij zijn nog altijd niet in het bezit van een officieel bewijs.”
   Theresia gaat alleen mee omdat Papo niet kan lezen of schrijven. Want ze walgt van Blüm.
   Haar eerste ontmoeting met die ambitieuze dertiger was vorig jaar, toen ze een verklaring moest ondertekenen waarin ze ‘vrijwillig’ instemde met haar sterilisatie omdat ze een zigeunermengeling is. Twee agenten van de Kripo brachten haar en Papo naar het bureau van Christian Blüm. Purimamie en haar moeder, Josephine Springler, stonden niet op de lijst omdat ze wegens hun moeilijkheden met de gezondheid al eerder waren gesteriliseerd.
   “Tekenen”, zei Blüm fijntjes. Hij schoof twee standaardbrieven naar voren waarop bovenaan haar naam was ingevuld.
   “Moet ik ‘vrijwillig’ akkoord gaan met mijn sterilisatie?”, had ze gevraagd.
   “Die regeringsbeslissing geldt voor alle zigeunermengelingen.”
   “Wat betekent dat ik me ‘moet onderwerpen aan de studiedoeleinden van de regering’? Welke studiedoeleinden? ‘En dat ik geen seksuele betrekkingen mag hebben met een man’? ‘En dat ik onder geen beding zwanger mag worden’?” Theresia daverde op haar benen. “Ik ben 21. En ja, ik wil graag een kind.”
   Blüm bleef onbewogen.
   “Zonder kinderen kunnen wij, Sinti, niet overleven. Waarom mogen een gezonde man en een gezonde vrouw niet meer doen wat ze van de natuur hebben gekregen? U wil van ons levende lijken maken. Dat zelfs mijn vader, die 46 is, die vernedering moet ondergaan, is misdadig.”
   Blüm beval met zijn ogen de twee agenten van de Kripo post te vatten aan de deur, want hij leek niet gerust in de goede afloop. “Denkt u dat ik die opdracht graag uitvoer?”, zei hij na enige aarzeling. “Dit is een bevel van de Rijkscentrale. Ofwel laat u zich steriliseren. Ofwel gaat u met het volgend transport naar Auschwitz.”
   “Ik wil dat formulier nader bekijken.”
   “U ondertekent dit. Nu meteen! Geef ze mijn pen!”, beval Blüm de agenten.
   Theresia kookte van woede, maar voelde in haar nek de hete adem van de agent die haar de pen aanreikte. Ze rechtte haar rug en tekende.
   “Goed zo”, glimlachte Blüm.
   Maar haar besluit stond vast. Ze zou een kind ter wereld brengen.
   Papo zette op zijn beurt drie kruisjes en volgde zijn dochter die zonder omzien naar buiten ging.
   Toen ze Blüm enkele maanden later op de hoogte bracht van haar zwangerschap fulmineerde hij: “Dit wordt een abortus en bovendien heb je daarmee een enkele reis geboekt naar Auschwitz.”
   Maar toen haar arts vaststelde dat ze een tweeling verwachtte, veranderde zijn toon. “Meld u in de universitaire Vrouwenkliniek. Professor Gaus en mijn goede vriend professor Werner Heyde zullen uw zwangerschap opvolgen.”
   Later meldde Blüm, na overleg met de Rijkscentrale in Berlijn, dat Theresia haar tweeling mocht houden op voorwaarde dat ze die eerst enige tijd afstond aan de universiteitskliniek voor onderzoek. Ze moest opnieuw een formulier ondertekenen. “Is dat geen mooi compromis?”, glimlachte hij. “In ruil gaat je familie niet op transport naar Auschwitz.”
   “Komt dat ook op papier?”
   “Zo wantrouwig? Kom aan. Wij hebben alleen het beste met jullie voor. Hoeveel zigeuners uit Würzburg zaten op het zigeunertransport dat in 1940 is vertrokken? Geen enkele!”
   “Bedankt. U lijkt wel de nieuwe beschermheilige van de Sinti.”

Theresia ziet diezelfde valse glimlach wanneer ze met Papo in zijn deuropening verschijnt.
   “Ik heb goed nieuws”, stamelt hij. “Ik kreeg … eindelijk … de acte van de dienst bevolking. Die vermeldt, zoals gevraagd, uw naam, mijnheer Johann Winterstein. Omdat uw dochter niet getrouwd is, is de naam van de vader niet ingevuld. Ja, je hebt de vader, en je hebt de dader”, gekscheert hij.
   “Ik ben de vader van Theresia”, reageert Papo gepikeerd. “Moet ik daarvoor speciaal naar hier komen? Waarom hebben jouw agenten die gisteren niet meegebracht tijdens hun controle?”
   “Inspectie werkt afzonderlijk onder de leiding van mijn adjunct.”
  
“Josephine, luister goed”, zegt Papo als ze weer op straat staan. Snijd straks dat document in vier stukken en naai die in de zoom van uw kleed. Dat document pakken ze ons niet meer af.”
   De weg gaat bergop. Josephine, die al jaren ziekelijk is, geraakt maar moeizaam vooruit. Daar is de campus van de Julius Maximilians Universiteit. Acht nieuwe torenblokken op een rij. De Kinderkliniek is het verst en het hoogst gelegen.
   Brandend van verlangen sleept Theresia zich langs de trapleuning naar de afdeling van de pasgeboren baby’s op de tweede verdieping.
   “Doen jullie maar langzaam”, zegt ze tegen haar ouders.
   Achter een grote glazen wand ziet ze de bedjes met de baby’s. Rita ligt in haar bed, maar het bedje daarnaast van Rolanda is leeg.
   “Waar is Rolanda Winterstein”, vraagt ze aan een jonge verpleegster die net buiten komt.
   Die kijkt verschrikt. “Oei, dat moet ik aan de verantwoordelijke vragen.”
   Ook deze zuster draagt, net als de verpleegster, het habijt van de Ritazusters, maar is mogelijk nog zuurder.
   “Ik wil Rolanda zien”, zegt Theresia.
   Maar ze krijgt geen reactie.
   “Waar is ze?”  
   Opnieuw zegt de non geen woord, maar gebaart haar te volgen naar de andere vleugel van het gebouw. In de gang ziet Theresia hoe Papo en Josephine moeizaam het laatste stuk trap naar boven klauteren. Ze wil hen helpen, maar ze is te gebrand om Rolanda te zien.
   De non stopt aan de deur met het bordje ‘Bad’.
   “Wat doet Rolanda in bad?”
    Andermaal krijgt ze geen antwoord.
   “Waarom doet u zo geheimzinnig?”
   De non opent schroomvol de deur. In de ruimte staat het ene bad naast het andere. Plots ziet ze Rolanda in een leeg bad met een wit kleed en een hoofdverband, haar mondje staat open en ze heeft een vale huidskleur.”
   “Zij is dood”, zegt de non.
   Theresia gilt, duwt de non opzij en trekt de kap van haar hoofd. “Je hebt Rolanda vermoord!”, schreeuw en huilt ze tezelfdertijd.
   De zuster krimpt in een hoekje in elkaar en beschermt met haar beide armen haar hoofd uit vrees dat ik Theresia haar te lijf gaat, maar ze heeft maar één gedachte. Ze moet Rita redden!
Hinkend rent ze terug naar de zaal, maar ze voelt de pijn niet, alleen het bloed dat langs haar been naar beneden loopt.
   “Ik ga Rita halen!”, zegt ze als ze op haar ouders botst in de gang.
   Voor de ogen van de verbouwereerde verpleegsters verschaft ze zich toegang tot de zaal van de baby’s, grabbelt Rita vast en holt weg.
   “In hemelsnaam Theresia!”, roept Papo. “Je hebt een hoofdkussen en een deken mee van het ziekenhuis. Dat is diefstal. Daarvoor kunnen ze je arresteren.”
   Ze gooit beide meteen weg.
   “Neem hier mijn vest”, zegt Papo.
    Ze rent de trap af. “We zien elkaar op onze plaats van afspraak!”, roept ze nog in het Romanes.
   Papo en Josephine houden de verpleegsters die Theresia’s vlucht willen verhinderen tegen in de traphal. Vooral Josephine laat zich niet onbetuigd. Hoe ziek ze ook is, er schuilt een tijger in haar wanneer er gevaar dreigt voor haar dochter. Ze maken zoveel kabaal dat er een meute verpleegsters en dokters komen toelopen.
   “Laat ze maar gaan met haar kind”, komt de non die inmiddels haar kap weer heeft opgezet tussenbeide. “Ver kan ze niet lopen. En we weten waar ze woont. De Kripo lost het wel op.”
  
Buiten strompelt Theresia  recht op haar doel af: de Sint-Ritakapel in de Augustinerkerk. De afstand bedraagt wel twee kilometer, maar ze voelt de pijn niet. Ze neemt de binnenwegen en stelt zich verdekt op telkens een wagen voorbijkomt, want ze is er zeker van dat de Kripo haar opspoort. Pas nu bemerkt ze dat ook om het hoofd van Rita een verband zit. “Wat is er toch met je gebeurd?”, huilt ze.
   Bij het binnenkomen van de kerk gaat ze recht naar de linkerzijkapel die is toegewijd aan de heilige Rita en trekt aan de bel.
   Een jonge monnik komt naar haar toe Theresia ziet zijn groeiende verbijstering: haar lichaam dat helemaal buiten adem is, haar bebloede benen, de baby in haar armen met het verband om zijn hoofd….
   “Ze hebben Rolanda vermoord”, huilt Theresia.
   “Rustig”, antwoordt hij. “Ik hoor haar wenen.”
   “Neen, haar tweelingzus. En ik wil Rita laten dopen. Nu! Nog voor de Kripo haar opnieuw meeneemt.”
   De monnik gaat met haar de kapel binnen. “Kalm! Wij zullen doen wat moet.”
   Maar Rita blijft wenen.
   “Een papfles hebben we niet … maar ik vind wel een oplossing. We hebben een beker met een mondstuk. Eén minuut.”
   De man gaat naar het klooster en vraagt aan zijn oude confrater: “Ik heb uw beker dringend nodig.”
   “Geen sprake van”, antwoordt die prompt.
   “Het gaat over een levensbelangrijke zaak! Die moet voorkomen dat een kind ongedoopt sterft.”
   “Dat is inderdaad overmacht”, geeft de man toe. 
   De jonge monnik spoelt vlug die beker uit en grabbelt een kan melk mee.
   In de kapel geeft Theresia Rita te drinken uit te beker. Ze morst veel en Rita verslikt zich, maar haar honger wordt gestild. Als ze verzadigd in slaap valt komen ook Papo en moeder de kapel binnen.
   De monnik legt zijn hand op het hoofd van de baby en zegt: “Rita, God zal uw naam nooit vergeten.” Hij kijkt naar het kruis boven het altaar. “God, laat Jezus’ Geest Rita beschermen tegen alle kwaad.”
   Josephine, die de meter is van Rita, neemt haar kleindochter bevend vast, met het hoofd boven de doopvont.
   De monnik schept met zijn hand wat water en giet dat over Rita’s voorhoofd. Het kleintje wordt wakker en begint opnieuw te wenen. “Rita, ik doop u in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.”
   Omdat ze een verband draagt, zalft hij haar met het Heilig Chrisma op de neus. Vervolgens ontsteekt hij een kaars aan de Paaskaars. “Bewaar die goed! Christus’ licht zal Rita de weg wijzen naar het echte leven.”
   Wat voelt Theresia zich opgelucht. “God zal je beschermen, mijn liefste schat”, herhaalt ze keer op keer. En hoewel Josephine is geradbraakt, straalt ze ook. Kleine Rita dommelt opnieuw rustig in.
   Ze bedanken de monnik. Papo neemt de baby in zijn vest en samen bidden ze het Onze Vader voor ze afscheid nemen.
   Aan het einde van de Leeuwenbrug ligt schuin om de hoek de Mergentheimer Strasse. Daar weerkaatst de lentezon op de zwarte wagens van de Kripo. Door Theresia’s hoofd razen tal van vragen: Hoe kan ze haar kleine Rita redden? En hoe kan ze Rolanda’s lichaampje krijgen zodat ze het kan begraven? En waar moet ze het geld halen voor de begrafenis?

 

Overzicht publicaties

Vanaf 1982 publiceerde Koenraad De Wolf 33 boeken en twintig wetenschappelijke artikelen, naast artikelen in tentoonstellingscatalogi – samen zowat zesduizend bladzijden.

Een eerste reeks geschriften houden verband met de lokale geschiedenis van zijn geboortestad Zottegem en de regio Zuid-Oost-Vlaanderen. In 2010 verscheen zijn eerste internationaal historisch werk: de monografie Dissident voor het leven. Aleksandr Ogorodnikov en de strijd voor religieuze vrijheid in Rusland, die ook in het Engels werd gepubliceerd.
In de periode 1996-2000 bracht De Wolf in vijf volumes de architectuurgeschiedenis van Zuid-Oost-Vlaanderen in kaart vanaf de romaanse periode (omstreeks het jaar 1000) tot en met het modernisme (1965). Een andere passie is de hedendaagse kunst. Van zijn hand verschenen de boeken Kunst in de fabriek. De Nieuwe Visie van Beervelde tot Dulcia (1991) en de monografie van kunstenaar Antoon De Clerck (1993) die ook in het Engels verscheen.
Het voorbije decennium spitste zijn aandacht zich toe op de hedendaagse religieuze kunst. De Wolf, die sinds 1995 curator is van de jaarlijkse tentoonstelling van hedendaagse religieuze kunst Alnetum in Elst – Brakel, schreef kunstboeken over de priesterkunstenaars Georges Herregods (2002) en Louis Van Overloop (2004) en het kunstencentrum Pro Arte Christiana – de kunstenaars Geroen De Bruycker en Rik Van Schil (2007). In 2006 publiceerde hij met theoloog Jo Cornille en priesterdichter Manu Verhulst het boek De zeven werken van barmhartigheid en het religieus geïnspireerd humanisme van Pat De Vylder. De jongste jaren verschenen twee boeken over de Duitse kunstenaar Johannes Wickert: diens monografie (2009) en Zoeken naar de essentie van het christendom. Inspirerende ideeën – beklijvende beelden van Johannes Wickert (2011). Na vele jaren van onderzoek rolde ook het monumentale werk "Nieuwe lente voor religieuze kunst. Opmars van hedendaagse kunst in Belgische liturgische ruimten (2000-2010)" in 2011 van de pers.

Een buitenbeentje in zijn bibliografie is het kritische manifest Utopia revisited. Nieuw maatschappijmodel brengt mensen samen in plaats van ze te verdelen dat in december 2010 in boekvorm werd uitgegeven. Dat kreeg in 2011 een vervolg met zijn Nieuw mensbeeld voor de 21ste eeuw.

Sinds 2013 legt hij zich toe op het genre van de historische roman.
Zijn eerste twee romans zijn: Een dag in het leven van Nguyen Aleksandr, en Blauwe ogen. Mijn leven als laatste overlevende van de nazi-experimenten.

 

Fotogalerij

Blauwe ogen: Omstreeks 1900

Omstreeks 1900

De familie Winterstein in het begin van de 20ste eeuw in de burchtruïne in het Lehrer dal, met uiterst links Johann. De Sinti die waren gefascineerd voor burchten en ruïnes kwamen daar graag samen met hun woonwagens tijdens de familiebijeenkomsten. (Archief Rita Winterstein-Prigmore)

Blauwe ogen: 1938

1938

Detail van het verslag van de meting door Robert Robert van het voorhoofd van Gabriel Reinhardt in 1938. (Archief Rita Winterstein-Prigmore)


Blauwe ogen: 1943

1943

De in vier stukken genipte geboorteakte van Rita Winterstein uit 1943. (Archief Rita Winterstein-Prigmore)


Blauwe ogen: 1943

1943

Eind maart 1943 maken de nazi’s een propagandafoto van Theresia Winterstein en Gabriel Reinhardt met hun tweeling Rita en Rolanda. (Archief Rita Winterstein-Prigmore)


Blauwe ogen: 1943

1944

Archieffoto van het zigeunerkamp in Auschwitz in 1944.


Blauwe ogen: 1943

1945

De familie Winterstein aan de voormalig salonwagen van Adolf Hitler in Heidingsfeld met van links naar rechts: Otto, Peter, Rita en Johann Winterstein, de Duitse huishoudster Lizzy en Robert Winterstein, een neef die eveneens de kampen had overleefd. (Archief Rita Winterstein-Prigmore)


Blauwe ogen: 1943

1945

Otto Winterstein poseert kort na zijn terugkeer uit de concentratiekampen in 1945 met de tweejarige Rita Winterrstein op zijn arm. (Archief Rita Winterstein-Prigmore)


Blauwe ogen: 1943

1946

In 1946 verhuist de familie Winterstein naar een werfkeet van de stad Würzburg aan de rivier Main nabij het stadscentrum. We zien van links naar rechts de kinderwagen met Peterle, Rita en Theresia Winterstein die de was ophangt. Aan de wasdraad hangen de donsdekens, hun enige kostbare bezit na de oorlog. En achter de woonwagen staat een tent waar Papo en Otto Winterstein slapen. (Archief Rita Winterstein-Prigmore)


Blauwe ogen: 1943

1948

De vijfjarige Rita Winterstein in 1948. (Archief Rita Winterstein-Prigmore)


Blauwe ogen: 1943

begin jaren ‘50

In het begin jaren 1950 woont de familie Winterstein in de barakken aan de Frankfuterstrasse op wijk Zellerau in Würzburg. Van links naar rechts staan: Otto, Lucki die meehielp in het huishouden, Theresia, het verre familielid Sonja die ook inwoonde en Rita. Rechts staat de tweedehandse Mercedes waarmee Theresia handel dreef. En op de voorgrond staat een valies met daarin de klederen die worden gewassen in de wasruimte aan het einde van de straat. (Archief Rita Winterstein-Prigmore)


Blauwe ogen: 1943

1959

Werner Heyde na zijn arrestatie in 1959. (Archieffoto)


Blauwe ogen: 1943

1961

Op zigeunerbedevaart naar de Mariakapel in Illingen in het Saarland in 1961. Rita loopt tussen twee nichten uit Heilderberg. Theresia maakte voor die gelegenheid een kleed. Ze draagt een hoofddoek, wat Sintezza altijd dragen bij het binnengaan van een kerk. De kaars die ze draagt was gekocht in de Sint-Ritakapel in Würzburg en bleef na afloop in Illingen ter nagedachtenis van de overleden familieleden tijdens de Tweede Wereldoorlog. (Archief Rita Winterstein-Prigmore)


Blauwe ogen: 1943 Blauwe ogen: 1943

1973

° Röntgenfoto van het hoofd van Rita Winterstein in zijaanzicht met helemaal boven haar linkeroog een inkerving van 1,4 cm.
° Röntgenfoto van het hoofd van Rita Winterstein in vooraanzicht. Er is een verschil tussen de rechter- en de linkerheft, waardoor de hersenen links onvoldoende bloed en zuurstof krijgen. (Archief Rita Winterstein-Prigmore)


Blauwe ogen: 1943

1981

In 1981 verhuist van Rita Winterstein met haar kinderen naar Duitsland. Van links naar rechts Rita Winterstein, haar zoon George III, Theresia Winterstein en advocate Georgia Rackelmann van Amnesty International. (Archief Rita Winterstein-Prigmore)


Blauwe ogen: 1943

1985

Theresia (voorgrond) en Rita Winterstein in 1985. Ze helpen Sintezza bij de opmaak van hun dossiers voor het bekomen van een schadevergoeding. De muziekinstrumenten aan de muur werden geschonken aan het Holocaust Museum in Washington DC. (Archief Rita Winterstein-Prigmore)


Blauwe ogen: 2013

2013

Rita Winterstein bezoekt in mei 2013 het concentratiekamp van Auschwitz. (Foto Luc De Bolle)


 

 

20 citaten uit het boek Blauwe Ogen

 

1. Professor Werner Heyde van de universiteit Würzburg en een vriend van Jozef Mengele, vertelt in 1943 over zijn ambitie met de medische experimenten – een hypothetische reconstructie:

“Het grote werk begint. Eindelijk krijgen wetenschappers onbeperkt toegang tot menselijk onderzoeksmateriaal. Dat wordt nadien toch vernietigd. Mengele heeft gelijk. De studie van de erfelijkheidsleer bevindt zich op een keerpunt. Wanneer we de genetische code van tweelingen achterhalen, kan het aantal geboorten snel stijgen. Zo worden op termijn niet alleen de verliezen aan het front gecompenseerd, maar kunnen we ook de ambitie van onze Führer helpen waarmaken en de wereld regeren. De creatie van het meesterras wordt werkelijkheid. Ons land heeft nood aan mannen met ambitie. Je kent Jozef toch. En hij heeft nog meer pijlen op zijn boog. Mengele is er heilig van overtuigd dat hij de kleur van de ogen van onze proefpersonen kan veranderen. Wie zijn we om Jozef tegen te spreken? Hij heeft de volle steun van het Antrolopogisch Instituut in Berlijn. We staan aan de vooravond van een revolutie in de medische wetenschappen!  De wereld is aan de durvers. Dat heeft onze Führer toch al genoeg bewezen. Mengele is ervan overtuigd dat hem een ereplaats wacht aan het firmament van de medische wetenschap.  Er zijn er die al voor minder de Nobelprijs voor Geneeskunde  hebben gekregen.
Ik ben diep gelukkig met de tweeling Winterstein, mijn eerste studieobject. Ik verzeker je dat Jozef jaloers op ons is! Zijn vingers kriebelen, want zijn onderzoeksruimte in Auschwitz is pas volgende maand klaar. Binnenkort worden vooral tweelingen geboren: met blonde haren en blauwe ogen!”

2. De Duitse Rassenwetten en Theresia Winterstein in de tweede helft van de jaren 1930:

Alleen al de naam van de nieuwe wet van minister van Buitenlandse Zaken, Heinrich Himmler, Bestrijding van de zigeunerplaag, was schrikaanjagend. Alsof de zigeuners ongedierte waren dat moest worden uitgeroeid. Op school kreeg Theresia de cursus Rashygiëne. Hun eerste opdracht was de lectuur van het boek Beknopte rassenkennis van het Duitse volk van Hans Günther. En als huiswerk moest iedereen berekenen hoeveel huwelijksleningen van duizend Rijksmark de overheid kon geven aan jonge gezinnen in de plaats van de verzorging van 300.000 geesteszieken. Toen ze met de klas in de cinema O-Li in de Augustinerstrasse een vertoning bijwoonden van Erfziek, een propagandafilm die iedereen wilde overtuigen van de noodzaak van de rasbiologische maatregelen, had Theresia de hele tijd haar ogen gesloten. Haarscherp herinnert ze zich die dag toen de lerares op het bord een plakkaat ophing met de ontwikkeling van de ‘minderwaardige’ en de ‘hoogwaardige’ mensen. “Over honderd jaar zullen de minderwaardige mensen wel tien keer groter zijn en ook groter in aantal”, waarschuwde ze. “Omdat Duitsland dat onmogelijk kan laten gebeuren, wil onze Führer het menselijke ras verbeteren. Is de gezondheid van de natie niet belangrijker dan die van de individuen? De Ariërs zijn wegens hun bijzondere kwaliteiten het meest superieure volk op aarde. Wij moeten het Duitse bloed beschermen en de minderwaardige rassen wegselecteren. Onze regering zal elke rassenvermenging voorkomen”, orakelde de lerares. “Minderwaardig bloed mag zich niet vermenigvuldigen. Ik hoop dat de droom van onze Führer van een Arisch Duitsland werkelijkheid wordt.”

3. Normen, waarden en taboes van de Sinti.

Dé zigeuners bestaan niet. De Gitanes, de Sinti en de Roma en vele andere subgroepen hebben alleen hun herkomst met elkaar gemeen. Die situeert zich ergens in het noorden van India en Pakistan. Ook de zigeunertaal, het Romanes, is alleen een verzameling van dialecten met dezelfde stam. Duizend jaar geleden kwam een migratiestroom op gang waarbij versplinterde groepen in fasen doorreisden naar West-Europa.
Vanuit de Duitse Hanzesteden verspreidden de Sinti of de Manoesj, waaronder de clan Wintersteins, zich in de 15de en de 16de eeuw naar Italië, het noorden van Frankrijk en het huidige België en Nederland.
In tegenstelling tot de mythe van het vrij en het ongebonden zigeunerleven dat de romantiek creëerde, stoelt het leven van de Sinti op vaste regels, onaantastbare morele normen en taboes. Die gelden voor alle leden, want ze hebben immers “hetzelfde bloed, dezelfde ogen, dezelfde ziel, een buik en geluk”. Het rondtrekken in familieverband maakt de kumpania of de gemeenschapsband onverbreekbaar. Vanuit de drang om te overleven, deelt iedereen biologisch, cultureel, sociaal en affectief dezelfde levenswijze. Hoog in het vaandel staan gelijkheid, de verplichte solidariteit en het behoud van de vrede. Voor het ontvangen van gasten, het aankaarten van problemen en het nemen van het woord geldt een gedragscode. Want in deze cultuur zonder materiële symbolen bepalen de omgangsregels de manier van samenleven. In de gemeenschap genieten de oudste mannen het meeste respect wegens hun wijsheid, kennis en levenservaring. Zij dragen dan ook de verantwoordelijk. De Ouderenraad, een interne rechtbank, zorgt voor de naleving van de ongeschreven wetten en het bijleggen van geschillen. Het leven van de Sinti was onlosmakelijk verbonden met de woonwagen, die altijd in de nabijheid stond van water en in het midden van de natuur.
De Sinti leven in een eeuwigdurend heden, ongebonden aan tijd en ruimte. Wanneer het buiten niet te koud was, werd het eten bereid op het kampvuur. En nadien namen de mannen hun viool of gitaar. Er werd gezongen en de kinderen dansten. Die manier van leven illustreerde hun vrijheid, hun optimistische levenskijk, hun humor en ook de gave om niet te haten. De Sinti pasten hun levensstijl aan aan de wisselende omstandigheden. Essentieel was hun fysieke en psychologische mobiliteit.
Van groot belang is de reinheid en de omgang met het lichaam is in een taboesfeer gehuld. Bij het uitgaan, hechten Sinti een groot belang aan hun uiterlijk. Zij wullen het begrip religie in vanuit hun eigen wereldbeeld. Daarin spelen mythologie en magie een belangrijke rol.

4. Duitsers pakken Sinti ‘anders’ aan dan joden

Wie kon een touw vastknopen aan de rassenpolitiek van de Nazi’s? Want de aanpak van de zigeuners was tegengesteld aan die van de joden. De raszuivere joden werden als de ‘verzinnebeelding van het kwaad’ en als de ‘erfvijanden van de mensheid’ geëlimineerd. Maar wie slechts een klein aandeel joods bloed in de aderen had, werd minder negatief beoordeeld.
Voor de zigeuners gold de omgekeerde redenering. De Volbloedzigeuners waren wegens hun vermeende verwantschap met het Arische volk, dat eveneens uit India afkomstig was, de ‘goeden’. Daartegenover waren de Zigeunermengelingen de ‘slechte’ elementen.
Universiteitsprofessoren en hun schare hoogopgeleide medewerkers propageerden niet alleen dergelijke onzin, maar brachten die ook in praktijk. De rassenpolitiek van de nazi’s illustreerde niet alleen hoezeer de collectieve verdwazing had toegeslagen in de jaren 1930, maar ook de onbetrouwbaarheid van elk wetenschappelijk onderzoek.

5. Dwangsterilisaties van de ‘Zigeunermengelingen’

Alle zigeuners in hert Duitse Rijk werd eerst opgemeten door een nieuw opgericht instituut onder de leiding van Robert Ritter. Vijf procent kreeg de beoordeling ‘Volbloedzigeurers’ en hoefde niets te vrezen. Maar de 95 procent ‘Zigeunermengelingen’ werden onder dwang gesteriliseerd. Onder het hele nazibewind liep dat aantal op tot 400.000.
De dwangsterilisatie was geen Duitse uitvinding. Ook andere landen pasten die toe op gehandicapten. Maar alleen in Duitsland werd op industriële schaal gesteriliseerd.

6. Concentratiekampen vanaf 1933: een publiek geheim

Alle tegenstanders van het naziregime belandden al vanaf de machtsovername van Hitler in 1933 in concentratiekampen. De Gestapo lichtte hen bij voorkeur ‘s nachts uit hun bed. Het eerste kamp kwam tot stand in Dachau, nabij München. Daarna volgden er vele andere.
Hoewel daarmee tijdens de verhoren openlijk werd gedreigd, bleef het bestaan van de kampen een publiek geheim. Voor de tienduizenden militairen en burgers die waren ingeschakeld bij de bewaking, het transport, de bevoorrading en de logistiek gold de zwijgplicht. Zoniet belandden ook zij achter de tralies.

7. Oprichting van een ‘zigeunerkamp’ in Auschwitz

Na de inventarisatie en de sterilisatie gaf het Auschwitz-besluit van Heinrich Himmler van 16 december 1942 groen licht voor de laatste fase: de eliminatie. Alle zigeuners moesten verhuizen naar een familiekamp in Auschwitz II. De enige uitzondering gold voor de ‘Volbloedzigeuners’. Hoewel alle leden van de familie Winterstein in Würzburg tot de ‘Zigeunermengelingen’ behoorden, waren ze ‘sociaal aangepast’. Ze hadden een eigen woning en een job. Wel leefde iedereen permanent in angst om op de trein naar Auschwitz te worden gezet. Niemand had een idee wat hen daar te wachten stond. Het enige wat ze hoorden, was dat alle zigeuners daar samenwoonden.
Nadat de arrestanten in beestenwagens waren vervoerd, nam de Gestapo al hun bezittingen in beslag.

8. Medische experimenten op Rita Winterstein

Welke experimenten zijn uitgevoerd op de tweeling Rita en Rolanda Winterstein? Dat valt niet te achterhalen. Hun medische dossiers zijn immers verloren gegaan bij geallieerde bombardementen.
Toen Theresia Winterstein op 11 april 1943 haar dochter Rolanda dood aantrof in de universitaire kinderkliniek had zij een windel rond haar hoofd. Ook Rita, die vervolgens door haar moeder werd ontvoerd om ze te laten dopen, droeg zo’n hoofdwindel. Later werd Rita opnieuw meegenomen naar de universiteitskliniek en bleef Theresia een jaar lang zonder nieuws over haar.
Vermoedelijk heeft professor Werner Heyde nog andere experimenten op Rita uitgevoerd, maar er bestaan geen bewijzen dat nog andere artsen daaraan hebben meegewerkt.
Naar analogie met de experimenten van Jozef Mengele in Auschwitz wilde vermoedelijk ook Werner Heyde de iris van de ogen van Rita en Rolanda Winterstein blauw kleuren. Succesvol was die ingreep niet, want Rita Winterstein heeft nog altijd groene ogen.
Wel heeft Rita heeft boven haar linkeroog een litteken op haar schedel van 1,4 cm. En wegens de beschadiging van haar hoofd aan de linkerzijde krijgen haar hersenen onvoldoende bloed en zuurstof.

9. Jozef Mengele en de medische experimenten in Auschwitz

Medische experimenten op mensen waren een normale zaak in Nazi-Duitsland. Minstens 350 dokters hebben daaraan meegewerkt. Het Antropologisch Instituut in Berlijn onder de leiding van Eugen Fischer en Otmar von Verschuer (vanaf 1943), zorgde voor de wetenschappelijk omkadering.
De experimenten die Jozef Mengele en zijn team in opdracht van dat Instituut in Auschwitz uitvoerde, behoorden tot de gruwelijkste uit de geschiedenis van de mensheid. Gevangenen werden besmet met malaria en er vonden testen plaats met de gevreesde ziekte noma of waterkanker. Daarbij ontstonden door het gedeeltelijk wegrotten of krimpen van de mond en de wangen openingen in het aangezicht. En door de dissectie van een gebochelde man en zijn manke zoon ‘bewees’ Mengele de pseudowetenschappelijke theorie van de ‘negatieve erfelijkheid’.
Op grote schaal vonden tests plaats op tweelingen. Mengele bestudeerde hun reactie na de toediening van ziektekiemen. Verder ondergingen ze mergpuncties en bloedonderzoeken. Regelmatig werd onderling bloed verwisseld. En voortdurend werd iedereen van kop tot teen gemeten en werden radiografieën genomen.
Mengele was geobsedeerd door de ogen. Hij zond oogbollen als tentoonstellingsstukken naar het Antropologisch Instituut en kisten met uitgestoken ogen voor de studie van de heterochromie of het fenomeen van mensen met twee verschillend gekleurde ogen. Aan de muur van zijn onderzoeksruimte hingen honderden mensenogen. Vaak werden inspuitingen gegeven of oogdruppels toegediend met methyleenblauw. Het doel was de iris van de ogen blauw te kleuren. Maar meestal begonnen die te etteren, waardoor sommige patiënten niet meer konden zien. En om een Siamese tweeling te construeren, naaide Mengele, zonder verdoving, een tweeling aan elkaar.
Wanneer een tweeling stierf, doodde Mengele de andere eigenhandig met een dosis fenol in het hart. Hij plaatste het kenteken ZS op de borst. Dit betekende dat de lijken niet werden verbrand, maar voor dissectie verhuisden naar het laboratorium. Mengele, die alles nauwgezet registreerde, had met zijn experimenten maar één doel: het kweken van een zo sterk mogelijk Arisch ras.

10. Half miljoen zigeuners uitgeroeid tijdens Holocaust

De 25.000 Duitse zigeuners werden eerst geïnventariseerd en gesteriliseerd en ten slotte geëlimineerd. Maar met hun volksgenoten in de landen in het oosten van Europa die de Nazi’s veroverden, werd korte metten gemaakt. De grootste gruwel voltrok zich in Roemenië en de Balkan waar de Roma in sommige streken dertig procent of meer van de bevolking vertegenwoordigden. Bij gebrek aan cijfergegevens kent niemand het precies aantal slachtoffers. Maar algemeen wordt aangenomen dat onder het nazibewind 500.000 zigeuners zijn gedood. In de door Duitsland bezette gebieden kwam naar schatting tachtig procent van de zigeuners om het leven.
De Einsatzgruppen, de beruchte doodseskaders van de SS die aan niemand verantwoording waren verschuldigd, schakelden in het zog van het Duitse leger achter de frontlinie elke vorm van verzet uit. In een tweede fase elimineerden ze meedogenloos zowel de intellectuelen en de communisten, als alle ‘gedegenereerden’: joden, gehandicapten, psychiatrische patiënten, homoseksuelen, Getuigen van Jehova en zigeuners.
In Rusland, de Baltische staten, Oekraïne en Wit-Rusland woedde de ‘Wilde Holocaust’. Op beestachtige wijze werden twee miljoen mensen vermoord: een derde van de slachtoffers van de Shoah.
Omdat de executies vaak veel tijd in beslag namen en psychisch belastend waren voor de soldaten, werd de Sonderwagen of S-wagen gebouwd. In die hermetisch afgesloten vrachtwagens stikten de gevangenen na een korte rit van de uitlaatgassen. Vervolgens werden de lijken verbrand of gedumpt in massagraven.

11. Otto Winterstein overleeft in Auschwitz de ‘proef met de droge voeten’ – een hypothetische reconstructie

Otto Winterstein, de broer van Theresia, die in Auschwitz het nummer Z9038 heeft, ligt op een morgen in bed wanneer de broodbedeling plaatsvindt. De man geeft Otto een portie, evenals zijn buurman. Maar omdat deze laatste ’s nachts de geest heeft gegeven, pikt Otto zijn  rantsoen in.
“Dief! Hoe durf je! Brood van een dode stelen!” Een SS-er die de fraude ontdekt, sleurt hem naar buiten en spuwt in zijn gezicht.
“Ik heb pas later bemerkt dat hij dood was”, verweert Otto zich.
“Leugenaar!”, snauwt de chef. “Wat gaan we met hem doen?”
“De proef met de droge voeten!”, oppert een van hen. “Dat is lang geleden.”
Zijn collega’s lachen. “Een uitstekend idee”, glundert de chef. “Haal het houten staketsel!”
Ondanks het gure weer moeten alle gevangenen van de mannenbarak het schouwspel bijwonen. De handen van Otto worden bovenaan het staketsel vastgebonden terwijl zijn voeten bijna de grond raken.
“Een driedubbele knoop!”, gebiedt de chef. “Anders valt hij straks in het water en worden wij kletsnat.” De SS-ers gieren van het lachen. Een van hen komt met een emmer water en een collega met een zweep.
“Z9038, ik wil vandaag alleen droge voeten zien!”
Otto trekt zo lang mogelijk zijn knieën op, maar hij krijgt krampen in zijn benen. Van zodra zijn tenen het water raken, incasseert hij een eerste reeks zweepslagen. Verschrikt trekt hij zijn knieën op, maar het duurt niet lang alvorens zijn voeten andermaal het water raken. Na tien minuten is zijn veer gebroken en valt hij flauw.
“Stop!”, gebiedt de chef.
Maar de beul krijgt er pas zin in. “Ik loop pas nu warm”, grijnst hij.
De omstaanders laten met gebrom hun afschuw merken.
“Genoeg!”, beveelt de chef die de dreiging voelt toenemen. “Ik hoop dat jullie de les hebben begrepen.”
Medegevangenen maken Otto voorzichtig los. Het lijkt wel de kruisafneming van Christus.
Otto zit onder het bloed. Telkens hij ademt, lijkt het of er een mes in zijn longen wordt gedreven.
“Hij heeft vermoedelijk een longscheur”, zegt een gevangene. “Hij zal het kwaad krijgen.”
Een oude Sinti waakt dag en nacht bij Otto.
En wat niemand nog had verwacht, gebeurt. Otto komt er langzaam bovenop.
“Een echte Winterstein buigt nooit zijn kop, gelooft in God en geeft de moed nooit op”, zegt hij, hoewel zijn gezondheid een knauw heeft gekregen en hij aan dat voorval een zwak hart overhoudt. Een week later doet hij voorzichtig zijn eerste stappen. 

12. De eliminatie van het zigeunerkamp in Auschwitz – een hypothetische reconstructie.

Op 31 juli 1944 vertrekken uit het zigeunerkamp in Auschwitz met de laatste trein 1.400  zigeuners naar andere kampen om dwangarbeid te verrichten voor de oorlogsindustrie. De vijf overlevenden van de familie Winterstein stappen op, terwijl in het kamp drieduizend bejaarden, kinderen en zieken achterblijven.
Twee dagen later wordt in het zigeunerkamp na het avondappel de Lagersperre afgekondigd. SS-ers met mitrailleervuur omsingelen de barakken. Iedereen wordt wenend en biddend op de vrachtwagens gejaagd. De ene na de andere barak wordt opgeruimd.
Bij het crematorium wordt een eerste groep van tweeduizend zigeuners de trap afgejaagd naar de onderaardse betonnen ruimte met het bord Desinfectie en baden. Maar dat gebeurde niet zonder slag of stoot. Want hoeveel honderdduizenden hadden zij langs die trap niet naar beneden zien gaan, om als as en stof door de schouwen weer naar buiten te komen?
“Uitkleden!”, beval de SS-er die deze routineklus klaarde. “Hang uw kleren aan de haken en onthoudt uw nummer om die na het douchen opnieuw aan te doen.”
“Wij gaan niet douchen, wij worden vergast”, riep iemand.
De SS-er ging de man te lijf, maar werd bijna gelyncht door de zieken en bejaarden die hun laatste krachten bundelden. De opgeroepen versterking knuppelt de zigeuners met matrakken in de gaskamer, waarna de ijzeren deuren werden vergrendeld.
De SS-ers, die verschillende gewonden in hun rangen telden, slaakten een zucht van opluchting. “Dat hebben we nog nooit meegemaakt”, zei de officier.
Maar het helse kabaal verhitte ook de gemoederen van de duizend zigeuners die buiten ter hoogte van het bosje in de buurt wachten. Ze beseffen dat hen hetzelfde lot te wachten staat. Preventief werd bijkomende versterking opgeroepen.
Ondertussen kwam een wagen van de Rode Kruis aangereden. Een man stapte uit met in zijn handen een zwarte blikken doos. Personeel van het Sonderkommando, eveneens gevangenen, lichten de vier betonnen platen in het dak van de onderaardse gaskamer op, waarna ze zich uit de voeten maakten. De man zette een gasmasker op, maakte een gat in het deksel van het blik en goot rode korrels ter grootte van bonen in de vier schachten. De kreten en het geschreeuw van de zigeuners verstomden wanneer de deksels opnieuw dichtgingen. Het Zyklon-B gas gaf door het contact met de lucht het dodelijke gas blauwzuur vrij. Na een half uur draaiden de ventilatoren, waarna het Sonderkommando de deuren opende. Voor hun ogen zagen ze een slagveld. Op de vloer ligt een plas bloed. Met een waterslang werden de lijken schoon gespoten, waarna het Zahnartzkommando neerstreek. Zij verwijderden de gouden tanden en andere waardevolle zaken die de slachtoffers in hun anus of schede hadden verstopt. De lijken werden vervolgens naar een lift gesleept, waarna de ruimte werd schoongemaakt voor de volgende lichting.
Eenzelfde scenario voltrok zich met de tweede groep zigeuners. Wie zich verzette, werd standrechtelijk neergeschoten. Na afloop werden alle vergaste lichamen in openlucht verbrand.

13. Vrijheid van de Sinti in 1948 terug afgenomen – een hypothetische reconstructie

De familie Winterstein krijgt na de oorlog eerst een salonwagen van de privétrein van Adolf Hitler en later een werfkeet van de stad Würzburg. Maar in 1948 volgde de gedwongen verhuis naar houten barakken in de Frankfurterstrasse.
“Als voormalige verantwoordelijken van de Zigeunercentrale weten jullie maar al te goed wat een woonwagen voor ons betekent”, protesteert Papo Winterstein, de grootvader van Rita. “Jullie willen de vrijheid die wij nog maar zopas opnieuw hebben verworven, terug afnemen. Daarover gaat het. Ik heb geen respect voor mensen die eerst het gat van de nazizwijnen likken en nu even slaafs het systeem dienen dat zichzelf democratisch noemt en de vrijheid hoog in het vaandel voert. Maar jullie zogenaamde vrijheid is alleen een schaamlapje. Jullie weten bij God niet wat echte vrijheid betekent. Het enige verschil tussen de nazi’s en de huidige bewindvoerders is jullie kostuum. Er lopen dan wel geen bruinhemden, zwarthemden en groenhemden meer op straat, maar wel dezelfde mannen. Overdag dragen ze een maatpak, maar ’s avonds koesteren ze het SS-uniform in hun kleerkast. En onder de fluwelen handschoen van de regering schuilt nog altijd de ijzeren vuist van de nazi’s. Want alle mooie woorden ten spijt hebben de Sinti nog altijd geen rechten. Zonder enige inspraak beslissen jullie hoe wij moeten leven.”
In 1958 werden parallel met de bouw van nieuwe appartementen in de Meinauer Strasse de barakken in de Frankfurterstasse gesloopt. Een na een werden de families verplicht om te verhuizen. Dit had verstrekkende gevolgen omdat er een definitief kwam aan de traditionele manier van leven van de Sinti in een ruimer familieverband. Ambtenaren die niet vertrouwd waren met hun familiestructuren deelden die op in kerngezinnen. Hoewel de Wintersteins naast elkaar woonden, vervaagde het leven in gemeenschap. Wel verhoogde het gedwongen leven in stenen huizen hun wooncomfort. Voor het eerst hadden de Sinti een badkamer, een toilet, stromend koud en warm water en een keuken. Maar niettegenstaande die ‘modernisering’ voelden ze zich gevangen. De politie verbood immers de bijeenkomsten op zaterdagavond rond een kampvuur. Bovendien was de sfeer met de andere bewoners van de appartementen gespannen.

14. Daders maken na de oorlog opnieuw carrière

Hoewel het proces van Neurenberg een aantal Nazi kopstukken nad veroordeel – zij die geen zelfmoord hadden gepleegd –, kwam slechts een klein aantal oorlogsmisdadigers voor de rechter. Want alleen wie effectieve misdaden had begaan, werd gestraft. De in een eerste fase zware straffen werden in beroep meestal sterk afgezwakt. Die beoordeling gebeurde door beroepsrechters die allemaal door de nazi’s waren benoemd. De rechtspraak in de Duitse Bondsrepubliek had dan ook weinig van doen met gerechtigheid.
Zo ook bleven de theoretici van de rassenwetten bijna volledig buiten schot. ‘Rassenpaus’ Hans Günter, de meest gelezen auteur in nazi-Duitsland, kwam in 1948 als Mitläufer op vrije voeten. En geen enkele wetenschappelijke medewerker van het Antropologisch Instituut in Berlijn, de bakermat van de medische experimenten op mensen, werd vervolgd. Otmar Freiher van Verschuer, onder wiens leiding Joseph Mengele in Auschwitz werkte, betaalde als Mitläufer een boete van 600 mark. Hij promoveerde tot professor genetica aan de universiteit van Münster en werd later decaan van de medische faculteit.
Van de minstens 350 artsen die medische experimenten op mensen hadden uitgevoerd, gingen er naar schatting 330 vrijuit. Een aantal bleef verder werken onder een valse naam. Een van hen was Werner Heyde, de hoofdarts van het T4-programma die ook de dood van Rolanda Winterstein op zijn geweten had. Na de oorlog stond hij onder een aanhoudingsbevel, maar ontsnapte wegens de lakse bewaking van Amerikaanse militairen tijdens zijn vervoer naar het Artsenproces in Neurenberg. Heyde vestigde zich onder de valse naam Fritz Sawade als dokter in Flensburg, in het noorden van Duitsland. Tientallen, wellicht honderden artsen, rechters en politici kenden zijn ware identiteit, maar hij werd pas in 1959 ontmaskerd.
De afkondiging van een nagenoeg volledige amnestie door de Duitse regering op Kerstmis 1950 bezegelde de verplaatsing van het vijandsbeeld van de ex-nazi’s naar de communisten. Op dat moment groeide de Koude Oorlog tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie naar een hoogtepunt.
Na 1945 maakten de meeste ex-nazi’s carrière. Nochtans bleven zowel de nazi-ideologen Hans Günter, Eugen Fischer, Otmar Freiheir van Verschuer, als de verantwoordelijken voor de uitvoering daarvan waaronder Joseph Mengele, Werner Heyde, Ribert Ritter, Carl Joseph Gauss Christan Blüm en Otto Hellmuth, de fanatieke Gouwleider van de regio Mainfranken, hun leven lang vasthouden aan hun vroegere overtuiging. Hellmuth pleegde zelfmoord op 20 april 1968, de geboortedag van Hitler. Met zijn eigen bloed schreef hij op de muur: Heil Hitler.

15. Naoorlogs ‘economisch wonder’ stoelt op nazi-administratie

Na de oorlog kende de Bondsrepubliek Duitsland met de steun van de Verenigde Staten een ongeziene economische groei. Al op het einde van de jaren 1950 was het opnieuw een van de sterkste economieën ter wereld. De ruggengraat van dat Wirtschaftswunder vormde de administratie van de nazi’s. Van de naar schatting een miljoen medewerkers bleven er na de oorlog 990.000 op post. Zij genoten met volle teugen van de toenemende welvaart. Wat de nazi’s de bevolking hadden beloofd, maar nooit gedaan, werd voor velen werkelijkheid. Ze kochten met hun spaarcenten een Volkswagen.

16. Voor de slachtoffers resten nauwelijks kruimels

De Bondsrepubliek Duitsland weigerde jarenlang de massamoord op de zigeuners te erkennen en was uiterst terughoudend bij het toekennen van schadevergoedingen. Die vervolging werd immers niet beschouwd als een daad van racisme, maar als het gevolg van hun “asociaal gedrag”. Ook in de DDR kregen de slachtoffers nauwelijks aandacht.  Veel overlevenden van de kampen voelden zich in de steek gelaten door alles en iedereen.
Theresia Winterstein voerde 43 jaar strijd om een compensatie te bekomen voor haar ‘mismeesterde’ dochter Rita . In 1959 en 1974 werden de aanvraagdossiers afgekeurd “bij gebrek aan bewijzen”. Pas in 1988 en na andermaal jarenlange onderzoekingen, kreeg ze een schadevergoeding van 120.000 mark omdat ze niet kon studeren. Maar moegestreden, procedeerde ze niet verder voor een schadeloosstelling voor de beschadiging aan haar schedel – als gevolg waarvan ze al heel haar leven meer ziek is dan gezond. Haar schoolloopbaan stopte in het vijfde leerjaar van de lagere school.

17. Leven in twee stukken gescheurd

In 1964 trouwde Rita Winterstein met de Amerikaanse militair George II Prigmore. Zij kregen een zoon George III en een dochter Sherry en verhuisden in 1966 naar de Verenigde Staten. Omdat haar man niet wilde gaan vechten in de oorlog in Vietnam werkte hij voor het bedrijf Firestone. Maar mede door de continue ziekte van Rita verzuurde hun relatie. Om gelijke rechten te hebben van haar man, verwierf ze in 1976 het Amerikaanse staatsburgerschap. Omdat de spanningen binnen het huwelijk verder toenamen, besliste Rita in 1981 te scheiden en terug te keren naar Duitsland om voor de derde maal een dossier in te dienen voor een schadevergoeding. De rechter kende haar het hoederecht toe over haar kinderen. Zij verhuist met de zestienjarige George III en de veertienjarige Sherry naar Duitsland, maar Sherry wordt op school gepest en wordt ziek.
Rita staat voor het moeilijkste dilemma uit haar leven. Het enige alternatief is de overstap naar de Amerikaanse school, maar die is financieel onbetaalbaar. In december 1981 ziet Rita die zelf geen inkomen heeft, geen andere mogelijkheid dan haar kinderen terug te sturen naar hun vader. Bij aankomst thuis valt ze opnieuw bewusteloos en wordt gehospitaliseerd. Tot op vandaag is haar leven in twee stukken gescheurd. Ze blijft in Duitsland om de zorg op te nemen voor het ouder wordende moeder en de graven van de overleden familieleden. Wel bezoekt ze tijdens de schoolvakanties elk jaar haar kinderen.

18. Theresia Winterstein strijdt voor gerechtigheid

In 1979 wordt Theresia Winterstein voorzitter van een Internationale Vrouwenorganisatie en helpt vrouwen hun dossier opmaken voor het bekomen van een schadevergoeding. Als slachtoffer wist Theresia hoe pijnlijk het was om over hun verleden te praten. Wegens het taboe weigerden veel vrouwen iets te zeggen over hun sterilisatie of over de verkrachting waarvan ze het slachtoffer waren geweest. Theresia vervulde een brugfunctie tussen die vrouwen en de medici. Pas na langdurige overreding zetten velen de stap naar een arts, want zoals in de nazitijd moesten ze opnieuw op visite bij een Duitse dokter. Sommigen konden die eerste consultatie psychisch niet aan. Door de mond aan mond reclame kwamen niet alleen vrouwen uit de omgeving van Würzburg maar ook Sintezza uit heel Duitsland aankloppen.  “Voor ieder slachtoffer moet gerechtigheid geschieden”, zei ze Theresia telkens wanneer er een journalist over de vloer kwam.
In december 1980 gaf de Bondsregering elk slachtoffer van een dwangsterilisatie een eenmalige premie van vijfduizend mark. En in 1988 kwam er een regeling voor de hartpatiënten met een handicap van minstens 25 procent. Wel kwam die voor de meeste slachtoffers te laat.

19. Bezoek aan Auschwitz veranderde Rita’s leven

In 2012-13 begeleidde Rita op vraag van de katholieke lekenbeweging Sant’Egidio drie jongerenpelgrimages naar het concentratiekamp van Auschwitz. Die bezoeken hebben haar leven veranderd. Al haar zintuigen werden daardoor aangescherpt. Wanneer ze in de straten van Würzburg rondloopt, stelt ze vast hoezeer onze samenleving is doordrongen van vreemdelingenhaat. “Ik wordt misselijk van de haat in de ogen van de mensen. En hoe kan ik in de kerk bij de vredeswens de hand drukken van mensen die daarbuiten vreemdelingenhaat spuwen? Ik volg elke dag op tv het journaal op verschillende zenders. Maar ik schakel die onmiddellijk uit wanneer ik zie hoe de politie altijd en overal te keer gaat tegen moslims, Afrikanen, Turken, Roma en Sinti. Waarom weigert men de lessen te trekken uit de geschiedenis? Niet-Duitse bevolkingsgroepen worden nog altijd niet aanvaard vanuit het waanbeeld dat ze een bedreiging vormen. Al jaren wil ik ingaan tegen het racisme, de zelfvoldaanheid en de onverschilligheid over de Holocaust, de zwartste bladzijden uit de geschiedenis van de mensheid. In mij schuilt een tijger wanneer ik zie hoe de neonazi’s vrij spel krijgen. Omdat ze dat niet langer kan aanzien, heb ik besloten Duitsland te verlaten.”

20. Twee levensdoelen

Rita ziet in haar leven nog twee doelen. Vooreerst hoopt ze in Amerika bij haar kinderen en kleinkinderen nog vele gelukkige jaren door te brengen. Ook daar heerst racisme, maar is de vrijheid veel groter dan in Europa. En die is haar als Sinti bijzonder dierbaar. “Daar zal ik eindelijk kunnen vertoeven in de nabijheid van zij die mij het meest dierbaar zijn: mijn kinderen en mijn kleinkinderen die ik al zolang mis. Mijn jongste kleinzoon, Noah, ik noem hem ‘mijn kleine Einstein’, die in 2007 is geboren … heeft blauwe ogen. Wat de medische experimenten niet hebben vermogen, heeft de natuur voor elkaar gebracht.”
Verder vond Rita dankzij Sant’Egidio een nieuwe missie. “Waar zou ik, dat altijd weer zieke kleine zigeunermeisje het lef en het recht halen om anderen de les te spellen? Uit mezelf zou ik nooit het woord hebben genomen. Vrouwen doen dat overigens niet in de Sintigemeenschap. Maar mijn vrienden van Sant’Egidio spoorden me aan om getuigenis af te leggen over wat met mij en mijn familie oorlog is gebeurd. Ik beschouw ik nu het als mijn plicht om te getuigen over wat er gebeurt wanneer mensen hun waardigheid en geweten overboord gooien. In het cultuurland Duitsland werd een van de meest verschrikkelijke monsters uit de geschiedenis democratisch verkozen. En op zijn bevel moordden honderdduizenden volgelingen blindelings miljoenen mensen uit. Ik wil de komende jaren, voor zover haar gezondheid dat toelaat, blijven getuigenis afleggen om vooral jongeren bewust maken dat we de verschrikkingen die in het verleden zijn gebeurd nooit mogen vergeten, maar wel kracht moeten bezitten om vergiffenis te schenken. Alleen op die manier kunnen we bouwen aan een betere en meer vredevolle wereld.”

 

Verantwoording

Als debuterend romanschrijver tors ik een tweevoudige ‘handicap’. Enerzijds heeft mijn jarenlange professionele activiteit als journalist ertoe geleid dat ik een kortschrijver ben. Ik ben het gewoon een massa gegevens te verwerken op een gebalde manier. Anderzijds is mijn grootste misvorming wellicht mijn oerdrang als historicus om, in toepassing van de historische kritiek, de namen, de feiten en de data zo objectief mogelijk weer te geven.
   Dit boek is dan ook verschillend van de zowat 35 boeken met zesduizend bladzijden (zie website www.koenraaddewolf.be) die ik de voorbije dertig jaar heb gepubliceerd.
   De omschakeling naar het genre van de historische roman is ingegeven door de tanende belangstelling voor de zuiver geschiedkundige werken. In dit boek in de ‘nieuwe stijl’ is niet zozeer de inhoud verschillend, dan wel de schrijfstijl, de opbouw en de verpakking. Via het populaire literaire genre van de roman hoop ik met een authentiek historisch verhaal een ruim publiek te bereiken.
   In de cursus Creatief Schrijven onder de leiding van Leen Van den Berg leerde ik met vallen en opstaan omgaan met de hindernissen en de valkuilen van dat moeilijke genre.
   Dit boek is geschreven vanuit het standpunt van de alwetende verteller. Dit laat toe om dit verhaal vanuit diverse standpunten op de krachtigst mogelijke manier te vertellen.
   Bovendien bevat dit boek een verschillende gelaagdheid.
   Welke zijn die lagen?

Laag 1: Archief
   Naast de literatuurstudie, werd het immense archief van de familie Winterstein doorgenomen. Dat bevat talloze documenten, ook uit het archief van de Gestapo, en duizenden foto’s.
   We konden tevens terugvallen op het gedegen historisch werk Dieselben Augen, dieselbe Seele in 2007 over het leven van Theresia Winterstein van de Duitse historicus en journalist Roland Flade. Het interessante is dat Flade aanvullend ook andere archieven heeft geconsulteerd. Met zijn instemming werden gegevens uit het boek overgenomen, wat vooral bij de reconstructie van de stamboom van de familie Winterstein van groot belang was.
   Wel resten in het archief nog grote leemten. Op het einde van de Tweede Wereldoorlog werden zowel bij bombardementen, als moedwillig grote hoeveelheden archief vernietigd.

Laag 2: Mondelinge bron
   In drie sessies van telkens een week vonden intensieve gesprekken plaats met Rita Prigmore-Winterstein.   

Laag 3: Psychologische reconstructies.
   Dit boek gaat niet zozeer over de geschiedenis, maar vertelt wat de Sintifamilie Winterstein, gewone mensen van vlees en bloed, hebben meegemaakt in de loop van de geschiedenis van de voorbije eeuw.
   Ik heb geprobeerd om met een groot gevoel voor empathie zo diep mogelijk in de huid te kruipen van zowel de slachtoffers als de daders. De hoofdpersonages Theresia en Rita Winterstein zijn het sterkst geprofileerd en grote aandacht krijgen ook de andere leden van de familie Winterstein. Aan de kant van de vervolgers wordt de psychologie van Werner Heyde en Christian Blüm uitgediept. De dialogen zijn een uitgelezen techniek om de ziel van al die personages bloot te leggen.

Laag 4: Mentaliteitsgeschiedenis.
   Dit boek schetst vooreerst de eigenheid, de waarden, de normen, de leefgewoonten en de taboes van de Sinti, hoewel het ontrafelen van hun ziel niet evident is. Het blijft voor een gadje zeer moeilijk om tot de kern van hun leefwereld door te dringen. Wel is een dieper inzicht cruciaal voor een goed begrip van het verhaal.
   Verder is de kroniek van de zigeunerfamilie Winterstein op microniveau emblematisch voor het lot van de zigeuners op macroniveau. Dat aspect is belangrijk wegens de stiefmoederlijke behandeling van de zigeuners in de geschiedenis van de Holocaust. Meer dan 95 procent van alle publicaties gaat over de joden, maar over de uitroeiing van de 500.000 zigeuners is maar weinig bekend.
   Daarnaast bevat de roman ook een mentaliteitsgeschiedenis van Duitsland: voor, tijdens en na de oorlog. En dat gezien vanuit het perspectief van zowel de daders als de slachtoffers.

Laag 5: Hetprimaat van het verhaal.
   Dit boek versmelt alle voorgaande elementen harmonieus in elkaar tot een samenhangend geheel vanuit het primaat van het verhaal. Dat volgt de chronologie.
   De invulling van de leemtes gebeurde met hypothetische reconstructies: of hoe dit verhaal, zo dicht mogelijk aanleunend bij de werkelijkheid, zou kunnen zijn gebeurd, vanuit de ogen van de diverse personages. Per hoofdstuk worden deze hypothetische reconstructies, die al dan niet op ware feiten zijn gebaseerd, aangeduid.
   Deze roman bevat dan ook geen objectief relaas, maar een subjectief ingekleurde interpretatie.

Overzicht per hoofdstuk:
De geboorte van de tweeling
De bevalling van Theresia Winterstein wordt uitgevoerd door Carl Joseph Gauss en Werner Heyde,  een vriend en een leerling was van Jozef Mengele. Het bezoek van de familie in de kliniek, de scène waarin de baby’s thuis worden opgehaald, het pesten van Theresia op school, de fotosessie voor de nazipropaganda en het verhaal van de Kristallnacht zijn hypothetische reconstructies op basis van feiten. De scènes met Christian Blüm en Otto Helmuth zijn geënsceneerd.

Hetzelfde bloed, dezelfde ogen en dezelfde ziel
Op basis van literatuurstudie, archiefdocumenten worden de waarden, de normen, de gebruiken, de leefgewoonten, de taboes, het geloof en de bedevaarten van de Sinti in het algemeen en van de familie Winterstein in het bijzonder gereconstrueerd. Het is vandaag niet eenvoudig om een Sinti te zijn.

We moeten de overdracht van minderwaardige erfelijke eigenschappen voorkomen
De beschrijving van de opmeting van Gabriel Reinhardt gebeurt op basis van archiefmateriaal. Verder werd veel literatuurstudie geraadpleegd alsook de orale bron (Rita Winterstein).  De ondertekening van de formulieren tot- en de sterilisering van Theresia Winterstein zijn authentieke feiten die hypothetisch werden gereconstrueerd.

Hier heb je geen naam, maar ben je een nummer
Op basis van archiefmateriaal wordt de arrestatie van Josephine Spindler gereconstrueerd. Verder zijn gegevens uit archiefonderzoek en de literatuurstudie verwerkt. Het transport van Karoline Winterstein, de inbeslagneming van haar bezittingen en de beschrijving van haar aankomst in Auschwitz zijn hypothetische reconstructies.

We gaan een Arisch ras kweken               
We maken op basis van literatuurstudie en archiefmateriaal kennis met Werner Heyde en de medische experimenten van Jozef Mengele. De ophaling van Rita Winterstein in de kliniek van het Rode Kruis en het aanstaande huwelijk van Theresia Winterstein en Gabriel Reinhardt zijn hypothetische reconstructies.

Ik word niet de hoer van de zwijnen die de dood van mijn kinderen op hun geweten hebben
Op basis van archiefmateriaal wordt de arrestatie van Anneliese Winterstein in beeld gebracht. Daarop volgt een hypothetische reconstructie van het transport en de aankomst van tien leden van de familie Winterstein in Auschwitz. De literatuurstudie biedt een dieper inzicht in de uitroeiing van 500.000 zigeuners, het dagelijkse leven in Auschwitz en de opheffing van het zigeunerkamp. De zelfmoord van Anneliese Winterstein, de afgeblazen bestorming van de barakken en de vergassing van de zigeuners zijn authentieke feiten die hypothetisch werden gereconstrueerd.

Waarom moeten de burgers na twaalf jaar naziterreur nog eens boeten?
Het dagboek van Theresia Winterstein is een hypothetische reconstructie. Het bombardement van Würzburg en de ingebruikname van de salonwagen van Adolf Hitler zijn authentieke feiten die hypothetisch opnieuw werden samengesteld. Mondelinge bronnen werden aangevuld met literatuuronderzoek.

Wat ben ik blij dat die nachtmerrie voorbij is
Op basis van literatuurstudie, aangevuld met mondelinge bronnen beschrijven we de terugkeer van Otto, Kaoline en Eleonore Winterstein uit de kampen. De terugkeer van Gabriel Reinhardt is een hypothetische reconstructie.

Onze echte vrijheid wordt opnieuw afgenomen
Op basis van mondelinge bronnen geeft de ‘alwetende verteller’ een hypothetische reconstructie van de verdrijving van de familie uit de woonwagen aan de Main en de verhuis naar de barakken. De toewijzing van Rita Winterstein aan haar moeder en de ontmoeting van Theresia Winterstein met Emanuel Seible zijn authentieke feiten die hypothetisch werden wedersamengesteld.   

Haar geest is ten hemel opgestegen
Op basis van literatuurstudie, mondelinge overlevering en een historische reconstructie in dialoogvorm vertelt Purimamie over de roots van haar familie in het Eusserdal.

Opnieuw gevangen in een kooi
Op basis van mondelinge overlevering maken we kennis met het leven in de barakken en hoe de verhuis naar de appartementen een punt zet achter een eeuwenoude zigeunertraditie. De ontmoeting van Brouwnie met Audie Murphy, het bezoek van de 16-jarige Rita Winterstein aan haar natuurlijke vader Gabriel Reinhardt en het huwelijk van zowel Theresia met Brouwnie, als dat van Kurt Spindler zijn authentieke feiten die hypothetisch zijn wedersamengesteld.

Oorlogsmisdadigers krijgen amnestie, terwijl slachtoffers niet worden erkend
Aan de hand van literatuurstudie komt het wedervaren na de oorlog van de nazikopstukken in Würzburg in beeld, gevolgd door een hypothetische reconstructie van de ontmaskering en de dood van Werner Heyde. De strijd van Theresia Winterstein om in de jaren 1950 een schadevergoeding te bekomen voor Rita is een authentiek feit dat hypothetisch wordt gereconstrueerd.

In twee stukken gescheurd
We volgen het wedervaren van Rita Winterstein in de periode 1961-82: het eerste verblijf met haar ouders in de Verenigde Staten, de terugkeer naar Duitsland, haar huwelijk met George II Prigmore en de verhuis naar de Verenigde Staten, de geboorte van haar kinderen, alsook het overlijden van Papo en haar beide vaders. De confrontatie waarbij Theresia vertelt wat tijdens de oorlog met haar is gebeurd, is een authentiek feit dat hypothetisch werd gereconstrueerd.

Struikelstenen
Aan de hand van literatuurstudie en bronnenmateriaal reconstrueren we de veroordeling van Erwin Winterstein na het protest tegen een bijeenkomst van voormalige nazi’s. Theresia verdedigt als voorzitter van een internationale vereniging de rechten van de Sintivrouwen en terug in Duitsland krijgt Rita Winterstein na zeven jaar strijd dan toch een schadevergoeding. De tekst bevat een hypothetische reconstructie van de ondervraging van een zuster die bij haar geboorte aanwezig was.

Bezoek aan Auschwitz veranderde mijn leven    
Het bezoek van Rita Winterstein aan Auschwitz leidt tot de kennismaking met de beweging Sant’Egidio waardoor ze een nieuwe levenmissie krijgt: getuigen aan jongeren over wat in de oorlog met haar familie is gebeurd.

Dit eerlijke verhaal getuigt enerzijds van een wreedheid, ja soms horror, die in de geschiedenis nauwelijks zijn gelijke heeft gekend. Anderzijds bevat het ook een zelden geziene diepmenselijke schoonheid en een authentieke geloofsbeleving. Dat iemand die nu al zeventig jaar elke dag de gevolgen draagt van de medische experimenten die op haar zijn uitgevoerd en wiens halve familie, waaronder haar tweelingzus, is uitgemoord, vergiffenis schenkt, zal niemand onberoerd laten. Maar de belangrijkste les is mensen bewust te maken van wat in het verleden is gebeurd, om op die manier een herhaling daarvan te voorkomen.

 

COBRA-tv

 

Cobra tv: http://cobra.be/cm/cobra/boek/1.1968261