Kroniek van een dorpsfilosoof
De lotgevallen van
Amedee van den Boterhoek
De Kroniek van een dorpsfilosoof – De lotgevallen van Amedee van den Boterhoek is een humoristische kolderkroniek in 66 afleveringen. Dit is het eerste fictieverhaal dat Koenraad De Wolf heeft geschreven. Iedere week verschijnt een aflevering in het weekblad De Beiaard.
De volkse duivenmelker Amedee belandt vanaf zijn 56ste levensjaar in een opeenvolging van situaties die zijn leven ingrijpend veranderen. Hij is geboren en getogen in den Boterhoek: niet alleen het centrum van zijn leefwereld, maar ook van de hele wereld. Amedee die thuis onder de ‘sloef’ ligt van zijn vrouw Oda, lijkt wel oliedom. Hij gebruikt steeds weer dezelfde gezegden en verstaat geen enkel moeilijk woord. Iedereen lacht hem dan ook uit. Maar wie het laatste lacht, het beste lacht! Want in zijn opmerkelijke carrière boekt Amedee de ene ‘triomf’ na de andere: in zijn gemeente, de provincie, Vlaanderen en de Verenigde Naties.
De eigenzinnige duivenmelker Amedee lijkt een cocktail van Tijl Uilenspiegel, Bolleke, Kuifje, Nero en Lambik. Ieder verhaal staat op zich, maar vormt een schakel binnen een groter geheel dat langzaam groeit naar een climax.
In de eerste reeks blikt Amedee terug op zijn voorbije 55-jarige levensjaren. Daarop volgen tien reeksen van telkens zes verhalen waarin hij talrijke olijke avonturen beleeft.
Het leven, zoals we dat zien doorheen de bril van Amedee, biedt aan de lezer tussen de lijnen door een scherper inzicht in de zeden en de leefgewoonten van onze tijd. Alle namen, plaatsnamen en feiten zijn fictief en iedere gelijkenis met bestaande gebeurtenissen berust op het toeval. De unieke karikaturen zijn van de hand van Georges Herregods.
Pedagogisch getikt
Goedendag. Ik ben Amedee. Ik ben geboren op 3 oktober 1956 op den Boterhoek, het middelpunt van mijn wereld en ook van heel de wereld. Wel honderd keer vertelde ons moeder over het neerslaan van de opstand in Hongarije door de communisten en de Suez-crisis in Egypte terwijl ik ter wereld kwam. Maar wat dat alles met mijn geboorte had te maken, is mij een raadsel gebleven. In mijn jonge tijd kreeg iedereen een bijnaam. Dat was nu eenmaal de gewoonte. Ik werd “den dikken” genoemd. Het was niet moeilijk te raden waarom. Kunt ge uw constitutie veranderen? Op mijn jaren valt daar niet veel meer aan te doen, vrees ik. Ik ben “den dikken” gebleven.
Voor mijn vroegste herinneringen moet ik al heel hard mijn hersenen pijnigen. Vanaf de eerste kleuterklas ging ik met mijn broers en zussen naar school aan de hand van een buurmeisje dat zelf amper een paar jaar ouder was dan ons. Ik weet nog goed hoe ik in de derde kleuterklas voor straf in de kast werd gestopt met de deur dicht. In de goede oude tijd heerste tenminste nog discipline. Wie niet horen wilde, moest voelen. Het zal wel zijn! Vandaag leven we in een omgekeerde wereld. Iedereen is tegen de ‘pedagogische tik’. Toen ik dat woord voor het eerst hoorde, dacht ik: “Oei, wat voor een beest is dat? Waarom niet gewoon ‘een klets op de poep’?” Maar wie nu een tik uitdeelt, verliest zijn job en riskeert in de gevangenis te vliegen. Verexcuseer mij, maar ze zijn pedagogisch getikt, ja!
Op een dag kwam de vader van mijn buurjongen naar school met een span dat werd getrokken door twee pony’s. De pret kon niet op toen wij ‘s middags mee mochten rijden naar huis. En het jongetje dat naast mij in de klas zat, werd overreden door een auto. Zijn toestand was alarmerend, want hij lag maanden in de kliniek. En dan was er de jaarlijkse processie. In veel huizen stond een beeld van het Heilig Hart voor het venster en brandden kaarsen.
Iedere zondag gingen we op bezoek bij boempa en boema. Den boempa zat steeds diep verzonken in zijn zetel naast de Leuvense stoof een pijp te roken. Op een rekje tegen de muur hingen al zijn pijpen op één rij. Hij was er trots op in zijn leven meer dan duizend bomen te hebben geplant. Het zal wel zijn! Maar zijn grote passie was de duivensport en dat tot grote ergernis van boema die de echte chef was. Zij droeg de broek, zei iedereen, hoewel ik haar nooit een broek heb zien dragen.
Ik was vijf of zes jaar toen we met de trein naar Geraardsbergen gingen. We bezochten in de oude abdij het grootste pretpark van de streek. Dat was in mijn gedachten veel schoner dan Plopsaland nu. Naast de immense speeltuin lag het sprookjesbos waarin precies zoals in het echt en met geluid sprookjes werden uitgebeeld. En dan waren er nog de roeiboten op de vijver. “Ge zijt goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf, toen ik mij op gang trok. Maar dadelijk kreeg ik verwensingen van de verantwoordelijke naar mijn hoofd geslingerd toen ik met geweld tegen de boord aan de overkant botste. En in de cafetaria kreeg ik het lekkerste ijsje dat ik ooit had gegeten. In de dierentuin keek ik met de mond wijd open naar de leeuwenkooi. Een echte leeuw verorberde eerst enkele grote biefstukken alvorens hij enkele trucjes uitvoerde. De leeuwentemmer lachte zijn tanden bloot. De laatste halte was het bezoek aan de kapel op de Oudenberg. En van op het wijdse panorama naast de kapel keek ik in de verte. Ik was er heel zeker van. Daar aan de einder stond ons huis op den Boterhoek.
Amedee van den Boterhoek(2)
De neus van Egmont
Ieder jaar gingen we op 11 november met de bus naar de jaarmarkt in Sint-Lievens-Houtem. Daar woonden nonkel Florimont met tante meetse, mijn doopmeter. “Dit is de belangrijkste paardenkeuring van het land,” triomfeerde nonkel. Terwijl ik bijna werd vertrappeld door de menigte, keek ik met mijn mond vol tanden naar de ontelbare paarden en koeien. Beesten werden gekeurd en verkocht. Kopers boden soms met veel lawaai tegen elkaar op. Over de markt hing een geur van zowel dierlijke uitwerpselen, als friet, pensen en heerlijke oliebollen. En tussen al dat vee stonden kermisattracties. Die interesseerden mij natuurlijk het meest. Het zal wel zijn! Ik herinner mij hoe ik op de zwiermolen te vroeg wilde uitstappen en uit mijn stoeltje vloog. Moeder doorstond doodsangsten, maar ik had alleen wat blauwe plekken. “Het belangrijkste is toch dat ge gezond zijt,” zei ze.
Ondertussen zat ik in de grote school in het eerste studiejaar. Ik nam iedere dag de bus aan de kerk van den Boterhoek. “Hij komt van geenen haas voort”, gniffelden de leraars. Wat ik met een haas had te maken, weet ik nog altijd niet. Want op het einde van het schooljaar was ik er op alle vakken door. Ik voelde het. “Ge zijt goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf. Maar vader dacht daar anders over. ”Amedee, uw punten voor wiskunde zijn aan de zwakke kant. Ge zoudt volgend jaar problemen kunnen krijgen. Het is best uw jaar over te doen.” Het eerste leerjaar heb ik twee keer gedaan. Toen ik het tweede leerjaar ook overdeed, dacht ik bij mezelf: “Ge moet u dringend herpakken Amedee.” Ik heb mij ook herpakt. En hoe! Vanaf het derde studiejaar was ik gelanceerd en deed ik mijn lagere school in één keer uit, het zevende jaar incluis.
Ik was een jaar of tien toen ik als verkeersbrigadier de kinderen ’s middags en om vier uur de gevaarlijke Neerstraat hielp oversteken. Dat was echt mijn ding. Ik was vooral verzot op dat uniform: de mooie pots op mijn hoofd en een verkeersbord van ‘verboden doorgang’. Op een dag hield ik de wagen van nonkel Florimont en tante meetse staande. Ze proesten het uit van het lachen. Waarom? Stond mijn pots verkeerd op mijn hoofd?
In het vierde studiejaar werd wegens de schaarste in de stad ook op school het water gerantsoeneerd. De toestand was alarmerend. Doordat de urinoirs en de toiletten niet langer werden doorgespoeld, verspreidde zich een nauwelijks te harden stank. De eigenaar van een muziekwinkel in de Stationsstraat ging, vergezeld van de tv-ploeg van het programma Echo, zijn gevoeg doen op het toilet van het stadhuis omdat het water bij hem thuis was afgesloten. Op de speelplaatszongen we in koor de plaatselijke hit Ma, er komt geen water uit de kraan. De stad beleefde toen bewogen tijden. Toen ik op een vrijdag naar huis ging, zag ik het standbeeld van Egmont op de Markt pardoes op zijn neus liggen. De ‘ijzeren’ Egmont moest plaats ruimen voor een ‘bronzen’ exemplaar, maar de kraan was niet zwaar genoeg om dat beeld op te tillen. In de zomer werd een groot feest gehouden ter ere van Egmont met een bloementapijt op de markt. Een militair in vol ornaat – in de microfoon werd hij de vertegenwoordiger van de koning genoemd –, zat op het erepodium naast de burgemeester die naar iedereen zwaaide. En de grafkelder van Egmont onder de kerk was speciaal versierd. Ik zag daar zijn skelet en daarnaast in een loden kist zijn hart. Had hij een hartaanval gekregen? En ik die dacht dat hij was onthoofd. Waarom overigens al die tralala voor iemand die al 400 jaar dood is, vroeg ik mij af.
Amedee van den Boterhoek(3)
Geestelijke roeping
Wat al jaren in de lucht hing, gebeurde op een schone dag. Voetbalploeg SV werd kampioen en dwong de promotie af naar de tweede klasse. Het werd 1-0 in de beslissende thuismatch tegen Racing Mechelen. De spelers werden op handen gedragen en spoten wild champagne om zich heen. Ook ik kreeg wat champagne op mijn hoofd. Het was de eerste keer dat ik champagne proefde. Of was dat schuimwijn? Slecht was dat zeker niet. Het zal wel zijn!
Voetbal is al sinds mijn jeugd een wezenlijk onderdeel van mijn leven: vooral dan kijken en commentaar geven, maar soms ook spelen. Op de weide achter mijn buurjongen op den Boterhoek werd naast de stal van de pony’s een voetbalplein ingericht. Dat voldeed niet aan de officiële afmetingen, maar in deze magische arena werd menig pittig duel betwist. Mijn broer was back links, maar ik weet niet of ik ooit in de ‘eerste ploeg’ heb gestaan. Wel herinner ik mij enkele invalbeurten. “Ge zijt goed bezig, Amedee,” zei ik iedere keer tegen mezelf, maar een natuurtalent was ik niet. Nonkel Florimont zorgde voor truitjes met verticale strepen in wit en lichtblauw met daarop een etiket van Suske en Wiske en de vader van mijn buurjongen, die zelf een textielzaak had, leverde de broekjes. We waren onoverwinnelijk voor zover ik mij herinner. En in de zomer kochten we de beste speler van FC Bevegem voor 60 frank. De man incasseerde bij die transfer tien procent of zes frank en werd in één klap de rijkste jongen van de stad.
Iedere zondag gingen we naar de scouts. De welpen hadden groene uniformen en op het beige hemd van jongverkenner en verkenner hingen de insignes van de kampplaatsen die we hadden bezocht. Ik was daar best trots op. Bij de welpen had de Akela een boontje voor mij, maar een grote carrière maakte ik ook hier niet. Iedereen kreeg een naam uit het Jungleboek. Er was Bagheera, de zwarte panter, en Baloe, de bruine beer. Ik werd Hathi, de olifant, genoemd. Het was mij een raadsel waarom.
En om een reden die ik nog altijd niet kan achterhalen, fascineerden mij de jaarlijkse missietentoonstellingen in de Katholieke Kring op de Markt. Een witte pater met een flink postuur zei tijdens het bezoek van de klas: “Drie mannen heb ik nodig. Dan kunnen wij ons werk schoon in de missies voortzetten.” Hij stak ostentatief drie vingers in de lucht en keek iedereen recht in de ogen. Ik zag mij al rondlopen in zo’n schoon wit uniform, maar de pater vroeg niets. Hij keek alleen maar. Had hij toen gezegd: “Amedee, gaat ge mee”, dan was ik zeker meegegaan. Het zal wel zijn!
Een jaar later kwam missionaris Frans Van De Velde uit Landskouter in onze klas. De meester zei dat de eskimo’s hem de ‘onsterfelijke vriend’ noemden. Ik begreep het niet goed. Wilde hij dan niet sterven? Zijn verhalen over zijn contacten met de oerbewoners aan de Noordpool kleefden aan mijn ribben. Ze leefden in iglo’s en leefden van de visvangst. Het waren mannen zonder tijd of uurwerk die alleen aten als ze honger hadden. Ze waren blij en gelukkig en hadden een sterke familieband. Ik zag mij al in een dikke vellen mantel en hoge laarzen meehelpen bij de bouw van zijn missiekerkje. Maar ook nu werd ik niet gevraagd. Had ook pater Van De Velde toen gezegd: “Amedee, gaat ge mee”, dan was ik zeker meegegaan. Want voor mij is geen berg te ver en geen brug te hoog. Maar blijkbaar was een geestelijke roeping voor mij niet weggelegd.
Amedee van den Boterhoek(4)
Het grote leven
Mijn stad was in heel de streek bekend voor zijn textiel en zijn bier. Tante Julia werkte in een ondergoedfabriek aan de Paddenhoek en mijn moeder was lange tijd handschoenwerkster. Ze had goede ogen en fijne handen en was goed geschikt voor dat secuur werk dat per stuk werd betaald. Ze was thuiswerkster voor een handschoenuitgever van op de Steenweg in Strijpen. Omdat de opdrachten door de concurrentie met rood China verminderden, ging ook moeder bij die ondergoedfabriek werken, want daar was toen nog werk genoeg. Vader werkte eerst in een brouwerij. “Er is niets beter dan een goed potje bier,” zei hij altijd. Later ging hij bij de spoorwegen aan de slag. We maakten thuis de vooruitgang mee van de jaren zestig en begin jaren zeventig en pronkten als eerste in het gebuurte, misschien zelfs als een van de eersten in den Boterhoek, met een kleurentelevisie. Ik zag Nonkel Bob met zijn eeuwige gitaar op woensdagnamiddag nu in kleur, maar in zwart-wit vond ik hem zoveel schoner. Gaan ze de feuilletons zoals Kapitein Zeppos nu ook in kleur maken, vroeg ik mij af.
Ik ging naar de middelbare school in het PTHTI. Eén mond was niet genoeg om uit te spreken wat dat betekende. Het ging over een provinciale school waar men handel kon volgen – dat was voor de slimsten – en technisch onderwijs. Maar over het beroepsonderwijs, de richting waarin ik zat, werd met geen woord gerept. Dat is voor mij een raadsel gebleven. In de houtafdeling leerden de meesters mij stap voor stap de stiel. Maar of ik voor die stiel ook geschikt was, betwijfelde ik van in het begin. Eigenlijk ging ik niet graag naar school, zeker omdat we ook op woensdagnamiddag les kregen. Mijn jeugdvrienden die op het College zaten, hadden toen vrijaf.
Op een dag werd in ons geïmproviseerd ‘clublokaal’ boven de garage van mijn buurjongen op den Boterhoek een tapbiljart geïnstalleerd. Hoe die daar is geraakt, is mij nog altijd een raadsel, want wij moesten via een steile ladder naar boven gaan. Op een middag was de partij biljart nog volop aan de gang. Ik moest nog maar één bal ‘potten’. “Ge zijt goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf. Ik voelde het meteen: “Dit wordt mijn triomf”, maar plots hoorden we in de verte de schoolbel. Oei, de toestand was alarmerend. Iedereen sprong zo vlug mogelijk via de ladder naar beneden en rende naar school, terwijl ik in volle glorie met mijn laatste bal raak trof. Niemand was getuige van mijn triomf. Het was, denk ik, de enige keer dat ik heb gewonnen. Want na enkele maanden verdween de tapbiljart even snel als hij was gekomen.
Ik moest zestien jaar worden toen volop de discussie woedde over de verhoging van de leerplicht tot achttien jaar. Gelukkig behoorde ik tot de laatste lichting die op zestien een punt kon zetten achter zijn schoolloopbaan. Voor mij was het genoeg geweest. Het zal wel zijn! De laatste schooldag vond de proclamatie plaats. Moeder kocht speciaal voor die gelegenheid voor mij een kostuum. Met lange tanden stapte ik het pashokje binnen. Eén ding wist ik zeker: ik doe dat ding één keer aan en daarna nooit meer. Ik kreeg een getuigschrift uit handen van niemand minder dan de burgemeester. “Als dit geen entree langs de grote poort is,” dacht ik bij mezelf. De burgemeester trok een knipoog en gaf mij een stevige handdruk die nog lang bleef nazinderen. “Gij zijt echt een warme mens”, dacht ik bij mezelf. Toen de groepsfoto werd genomen die ook in De Beiaard verscheen, voelde ik het. Ik was er helemaal klaar voor. Ik stond op de drempel van het grote leven.
Amedee van den Boterhoek(5)
Trouwfeest zonder bruid
Op een avond ging ik naar café ‘Den Bok’ in Oordegem: een van de grootste attracties van Vlaanderen sinds de vroegere BRT-televisie daar langs was geweest. Het volstond dat iemand zei: “Geef den bok er ook één” of een grote witte bok werd binnengebracht. Hij zette zijn voorste twee poten op den toog en goot in een mum van tijd een glas bier binnen. Een gewone pint bier raakte hij niet aan. Alleen een trappist van Westmalle was goed genoeg voor mijnheer. Toen ik de eerste keer naar Den Bok ging, stond ik daar met al mijn verstand op te kijken. Ook een ‘pertige’ juffrouw naast mij kon haar ogen nauwelijks geloven hoe die bok de ene trappist na de andere naar binnen goot. Onze blikken kruisten elkaar en we lachten. “Verexcuseer mij, maar zijt gij niet Oda van den Boterhoek,” vroeg ik haar. “Gij zijt een ferme madam geworden.” “En zijt gij niet Amedee?” antwoordde ze verlegen. Meteen was het ijs gebroken. Even later zaten we gezellig te babbelen. En van het één kwam het ander. Zij was mijn eerste lief en ik haar eerste vent. Allebei waren we van den Boterhoek, maar we vonden elkaar bij ‘Den Bok’. Jaren later werd daar nog altijd hartelijk om gelachen. Wie was er bij den bok gedaan?
Het ging onmiddellijk goed met onze verkering, maar mijn legerdienst in Duitsland gooide roet in het eten. Iedere keer dat de soldatentrein uit Brussel-Zuid vertrok, schreiden we op het perron tranen met tuiten. Het zal wel zijn! Tot aan de Duitse grens werd op de trein geen woord gezegd. In de kazerne van Vogelzang stond ik in voor het onderhoud. Daar vonden regelmatig manoeuvres plaats met Amerikaanse, Canadese en Engelse troepen. Ik kreeg er mijn eerste lessen Engels, maar de vloeken heb ik het beste onthouden. ’s Avonds ging ik altijd naar de kantine. Ik was het gezegde van vader indachtig: “Er is niets beter dan een goed potje bier.” Toch dacht ik ieder moment aan mijn Oda. Plots ging mijn lamp branden. Moest ik nu eens als militair trouwen, dan kreeg ik extra verlof! Onze trouwdatum werd vastgepind op 22 mei 1980. Alle papieren werden aangevraagd en voor de mis gingen we enkele keren op bezoek bij mijnheer pastoor. We huurden de dorpszaal en nodigden de familie en vrienden uit op een groot feest. Op 22 mei gingen ons Oda in een schoon wit kleed en ikzelf in legeruniform zo fier als een gieter naar het gemeentehuis. “Ge zijt goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf. Ik voelde het meteen. Dit wordt een entree langs de grote poort. En haar ogen fonkelden. Het was schoon om zien. Maar de burgemeester stelde tot zijn verbijstering vast dat de trouw niet kon doorgaan omdat de papieren van de korpsoverste uit Duitsland niet tijdig ter plaatse waren geraakt. Plots was de toestand alarmerend. “Wij lossen dat wel op,” zei hij en hij trok mij een knipoog, terwijl de fotograaf van De Beiaard afdroop. Want de trouw in het gemeentehuis vond niet plaats. Wel gingen we perfect volgens schema naar de kerk waar een mis plaatsvond, maar zonder huwelijksinzegening. Gelukkig dat ik niet ‘ja’ of ‘neen’ moest zeggen, want ik zou niet meer geweten hebben wat te antwoorden. En het trouwfeest, dat er eigenlijk geen was, verliep in de beste stemming. Zoals gebruikelijk in die tijd muisden wij er ons in alle stilte van onder rond 12 uur. Dat deed een beetje raar: uw eerste huwelijksnacht doorbrengen met uw vrouw die eigenlijk uw vrouw nog niet is. Maar alles is toch opperbest gepasseerd. Het zal wel zijn! Toen een paar weken later de papieren arriveerden, deed de burgemeester zonder ceremonie zijn werk op het gemeentehuis en regelde de pastoor de huwelijkszegening. “Burgemeester, gij zijt echt een warme mens”, zei ik.
Amedee van den Boterhoek(6)
Heilige Drievuldigheid
Huisje Weltevree. Zo noemden wij onze kleine woning op den Boterhoek. We huurden ze eerst van een nonkel van Oda en werden na de dood van haar ouders de trotse bezitters. Groot was ons huisje niet, maar dat moest ook niet. In de achtertuin bouwde ik al vlug mijn eerste duivenhok. Ik had die passie geërfd van boempa. Later kwam er nog een tweede en groter hok en om de hoek nog een derde. Ik soigneerde mijn duifjes zo goed mogelijk en kuiste iedere dag na mijn werk de duivenhokken. Achteraan hadden we ook een moestuin. We kweekten al onze groenten zelf: patatten, boontjes, prei, pompoenen, wortels en sjalotten. “Ge zijt goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf. Bij tijd en stond zei ik tegen mezelf: “Ik ga mijn duiven eens loslaten”. En ik ging naar het duivenlokaal achter een goed potje bier.
Maar wie ik ook goed soigneerde, was onze kleine Odette. Ik was niet goed in rekenen, maar uit het feit dat zij goed negen maanden na onze officieuze trouw ter wereld kwam, concludeerde ik dat zij op onze eerste huwelijksnacht was verwekt. Aan de naamkeuze had ik niet veel te zeggen. Mijn voorkeur ging naar Josephine Charlotte, zoals de oudere zuster van koning Boudewijn. Ik vond dat zo een schone naam. “Ge hebt al genoeg ‘sjalotten’ in uw moestuin staan,” luidde het vernietigende oordeel van Oda. Zij was immers in de ban van de letter ‘O’. Onze dochter heette dan ook Odette. En bij nog een nieuwe geboorte zou de Heilige Drievuldigheid van de letter O worden voltooid: Odile voor een meisje en Odilon voor een jongen. Maar de natuur kunt ge niet forceren. Hebben wij die te veel geforceerd? Ik weet het niet. Ook Odette zaagde jarenlang de oren van ons lijf voor nog een zusje. Plots ging mijn lamp branden. Ik ging met Odette naar het ziekenhuis en vroeg zuster Gemma of er nog meisjes te koop waren in het moederhuis. Ze speelde het spelletje mee: “Ik zal u bellen als er eentje wordt verkocht,” zei ze. Ze heeft natuurlijk nooit gebeld.
Ons Odette kende een kommerloze jeugd, maar ik keek raar op toen zij al op haar zestiende naar het voetbal ging kijken. Als vurige supporter van Eendracht Boterhoek kon ik daar niet tegen zijn, maar al vlug bleek dat Odette niet zozeer voor het voetbalspel kwam, maar wel voor de schone benen van Floribert. Wat zij daarin zag, was voor mij een raadsel, want hij had uitgesproken O-benen. Er liepen mooiere benen op het terrein, maar niemand kon zo goed voetballen als Floribert. En ook na de match wilden zij blijven met de voetballen spelen, want ons Odette was met geen stokken naar huis te krijgen. Na verloop van tijd bleek die vrijage een serieus geval. En Floribert belandde al vlug in onze zetel. Wel zag Oda er nauwlettend op toe dat de zeden in Huisje Weltevree niet verwilderden. Het zal wel zijn! Goed twee jaar geleden zijn Odette en Floribert getrouwd. Voor de tweede keer in mijn leven paste ik tegen mijn goesting een nieuw kostuum. Dat doe ik maar één keer aan, dacht ik bij mezelf. Maar ja, het was toch schoon hoe den burgemeester 25 jaar nadat hij ons in de echt had verbonden, ook de trouw van Odette deed. Hij trok een knipoog en voltrok de ceremonie precies alsof hij dat iedere dag deed. “Gij zijt echt een warme mens”, zei ik.
Voilà. Tot zover een terugblik op de eerste 55 jaren van mijn leven. Wat brengt de toekomst? Ik heb geen glazen bol, maar ik voel het. We staan voor spannende avonturen!
Brug met pensioen
In januari jongstleden werd ik na twaalf jaar werken bij hetzelfde bedrijf zonder boe of ba op straat gegooid. Nieuwe bazen, nieuwe wetten. Den Olifant van Lede, zo noemden wij de nieuwe patron, had een dikke nek en grote manieren genoeg, maar zelfs een eenvoudige “merci” kon er niet van af. Ik ben er nog altijd niet goed van. 55 jaar en van vandaag op morgen ontslagen. Ons Oda was niet content zulle. Het zal wel zijn!
“Ge moogt met brugpensioen,” suste het krullebolleke van de sociale dienst. Ik zei: “Wat? Een brug met pensioen? Wat voor een beest is dat? “Voor mij is geen berg te ver en geen brug te hoog. Maar wat heeft dat met men pensioen te maken?” “Maar neen, Amedee,” zei het krullebolleke. “Brugpensioen betekent dat ge uw loon bijna volledig blijft trekken tot uw 65ste jaar en pas dan gaat ge definitief met pensioen. Profiteer er eens van. Ik wou dat ik in uw schoenen stond: betaald worden zonder iedere dag om zes uur op te staan en te moeten gaan werken.” Ik stond onmiddellijk recht: “Verexcuseer mij madammeke. Neen, ik ben niet content. Hele dagen met ons Oda tussen dezelfde vier muren: dat overleef ik niet.” Wat denkt dat krullebolleke wel?
Dan maar werk gaan zoeken. Maar waar? Plots ging mijn lamp branden. Hoe ik daar nog niet eerder aan had gedacht. De man die mijn probleem kan oplossen, is natuurlijk de burgemeester. “Ik zou een flinke kracht zoals gij graag aanwerven,” zei hij op zijn zitdag. “Door het failliet van Dexia zitten we evenwel krap bij kas, maar als er een schoon jobke vrijkomt, zal ik zeker aan u denken.” “Merci burgemeester,” stamelde ik. “Gij zijt echt een warme mens.”
Bij mijn aankomst thuis kwam ons Oda naar mij toegelopen. “Amedee, ik heb gevonden wat ge zoekt,” triomfeerde ze. Haar ogen fonkelden. Het was schoon om zien. “Kijk hier, begrafenisondernemer Arthur vraagt een lijkenverzorger. “Oei, een lijkenverzorger, wat voor een beest is dat?” vroeg ik. “Lijken gaan bestellen: dat lijkt mij veel te griezelig.” “Maar Amedee,” zei Oda. “Gij verstaat het verkeerd. Uit wat ik hier lees, moet ge Arthur gewoon helpen als ceremoniemeester tijdens de begrafenissen.” Ons Oda is voorwaar een madam die van aanpakken weet, dacht ik bij mezelf. “Ge weet toch dat kozijn Firmin zijn schoonvader ook bij een begrafenisondernemer heeft gewerkt,” vervolgde ze. “Dat ware toch iets voor u!” Ik krabde in het weinige haar dat nog op mijn voorhoofd stond: “Eigenlijk is dat nog geen zot gedacht! Het zal wel zijn!”
“Dien uw kandidatuur schriftelijk in,” las ze voor. “Maar Oda,” repliceerde ik. “Het is van mijn nieuwjaarsbrief bij meester Gerard geleden dat ik nog een brief heb geschreven. Zou ik niet beter mij zo gaan presenteren? Dan zien ze welk vlees ze in de kuip hebben!” Oda keek naar mijn ronde buikje, glimlachte en knikte. Ik trok mijn stoute schoenen aan en belde aan in rouwcentrum Arthur. Ik voelde het meteen. Dit wordt mijn triomf. “Goedendag,” zei ik toen de deur openging en mijn pet afnam. “Verexcuseer mij. Ik ben Amedee van den Boterhoek. Ik kom mij presenteren voor de job van lijkenverzorger.” “Ik zie het”, antwoordde Maria, de vrouw van Arthur. “Kom morgen om vier uur in de namiddag. Dan zal Arthur thuis zijn.” Maria kende mij nog! “Ge zijt goed bezig, Amedee,” dacht ik bij mezelf. In gedachten zag ik mij al rondlopen in een kostuum van ceremoniemeester. “Dank u, madam Maria. Gij zijt echt een warme mens. Tot morgen!” “Nu ga ik mijn duiven toch eens loslaten” zei ik tegen mezelf en ging naar het duivenlokaal achter een goed potje bier.
Ceremoniemeestersbloed(2)
Inteek
“Amedee, doe uw kostuum aan! Ge moet er proper op staan om bij mijnheer Arthur te gaan.” Aan dat bevel van ons Oda was geen ontkomen aan. “Dat is hier een serieus geval. Wanneer gij daar gelijk een clochard naar toe gaat, zal Arthur zeggen: amai, den Amedee heeft toch een vuile vrouw. Ik wil geenen achterklap!” Ik sputterde nog een laatste keer tegen: “Maar Odake, ge ziet toch dat mijn kostuum spant. Ik ben wel tien kilo verdikt sinds de trouw van ons Odette. Dat is toch geen zicht!” De ogen van Oda schoten vuur: “Trekt uwen buik dan wat in!”
Met lange tenen trok ik mijn kostuum aan, terwijl Oda mijn schoenen poetste tot die blonken zoals een spiegel. En dan was er nog die das. Als er iets is waaraan ik een hekel heb! “Ik krijg de col van mijn hemd niet dicht,” liet ik mij tussen mijn tanden ontvallen. “Als ik moet komen helpen, moet ge het maar zeggen,” krijste Oda. Oei, de toestand was alarmerend. “Ge moet u dringend herpakken Amedee,” zei ik tegen mijzelf. “Kom eens hier,” beval Oda. Gedecideerd deed ze de opgeknoopte das over mijn hoofd en trok die zonder enig mededogen op zijn plaats. “Straks stik ik nog,” stamelde ik uit, maar zweeg wijselijk toen ik de ogen van Oda opnieuw vuur zag schieten.
“Allez, veel succes,” zei Oda terwijl ze mij aan de voordeur uitwuifde. Ge kunt wel denken dat ik nogal wat bekijks had onderweg. In den draai zag ik aan de overkant van de straat mijn collega duivenmelker Pol. Oei, de toestand was alarmerend! Want wanneer Pol mij in kostuum zou zien, zou hij plat op de grond gaan liggen van het lachen. En dat zou ik heel mijn leven moeten horen! Plots ging mijn lamp branden. Ik sloop het portaal binnen van een woning en wachtte tot Pol voorbij was gestapt. Hij had mij gelukkig niet gezien. Wat een opluchting! Maar ik sprak mijzelf moed in: “Toch zijt ge goed bezig, Amedee!”
“Goedendag madam Maria,” zei ik toen ik met mijn zondagse pet in de hand binnenstapte. “Verexcuseer mij. Ik ben toch niet te laat?” “Neen Amedee. Amai, gij zijt nog een felle vent in uw kostuum! Ga naar de eerste kamer rechts. Daar zit nog een kandidaat. Arthur komt onmiddellijk.” “Maria, gij zijt echt een warme mens,” zei ik.
“Ach heere Jules,” riep ik verwonderd uit toen ik de kamer binnenkwam. “Wat doet gij hier?” “Ik heb die annonce in de gazet gelezen en ik ben kandidaat,” antwoordde Jules zonder verpinken. “Hoe kan dat? Gij grote ketter! Niemand in de stad heeft meer gevloekt dan gij! En gij zoudt nu in de kerk begrafenissen gaan doen” Ik zag dat Jules mij ferm van antwoord wilde dienen, toen plots de deur openzwaaide. “Mijne heren,” zei Arthur. “Sorry, ik ben te laat en ik werd zopas weggeroepen voor een nieuw sterfgeval. Ik stel voor dat we nu een afspraak maken voor een intakegesprek.”
Ik zei: “Wablief? Een intake. Wat voor een beest is dat? Een teek, dat ken ik. Ik kreeg ooit een beet tussen mijn tenen. Amai. Dat was niet voor te lachen! Maar een inteek, dat beest ken ik niet.” Arthur lachte: “Maar Amedee. Een intake wil zeggen dat we een keer een klapke gaan doen en kijken of gij geschikt zijt om bij mij te werken.” Hij nam zijn agenda en zei: “Past dat volgende week dinsdag om tien uur?” “Allee vooruit, ik zal volgende week naar die intake maar gaan zeker.”
Ceremoniemeestersbloed (3)
Compotentie
“Vertel eens Amedee,” zei Arthur. “Wat hebt gij zoal gedaan in uw leven?” “Ik ben geboren op den Boterhoek en ik woon daar nog altijd,” zei ik. “Grote studies waren aan mij niet besteed. Ik ben al vanaf mijn zestiende gaan werken.” “Welk zijn uw belangrijkste competenties?” wilde Arthur nog weten. “Verexcuseer mij. Compotenties? Wat voor beesten zijn dat? Potentie, da ken ik, maar daar heb ik geen probleem mee,” antwoordde ik. En ik werd zo rood als een tomaat. “Ik neem nog altijd geen blauwe pillekes.” Arthur schudde zijn hoofd: “Maar Amedee, competentie wil zeggen waar ge goed in zijt.” Ik moest niet lang naar mijn antwoord zoeken. “Als het maar iets met mijn handen is,” antwoordde ik. “Maar bij een begrafenisondernemer zou ik ook graag werken.” “Waarom,” vroeg Arthur? Awel, euh … Plots ging mijn lamp branden. “Ons Oda, mijn madam, zegt dat ik daarvoor een schoon postuur heb. Kozijn Firmin zijn schoonvader heeft ook bij een begrafenisondernemer gewerkt en ze zeggen dat ik daarvoor goed zou dienen.”
“Hoe zit dat met uw geloof,” luidde de volgende vraag van Arthur, “want we werken toch dikwijls in een kerk.” Oei, de toestand werd alarmerend! “Ik zit nog altijd op het rechte pad,” was mijn eerste reactie. “En ik ken het Vader Ons, de vier akten en de tien geboden. Het zal wel zijn! En in de lagere school behaalde ik voor de catechismus altijd veel punten. Ge moogt dat vragen aan meester Gerard. En ik kom ook uit een deftige katholieke familie. Mijn tante was non in het klooster en mijn ouders gingen op huwelijksreis naar Lourdes.”
“Weet ge hoe een begrafenis in elkaar steekt?” wilde Arthur nog weten. “Ge zult al zeker hebben gezien dat ik aanwezig ben op alle begravingen op den Boterhoek. Dat is mijn jobke in de familie, maar wel ga ik na ‘den offer’ meestal naar buiten,” en ik werd weer zo rood als een tomaat. “Wel lees ik altijd wat er op het doodsprentje staat. Meestal ga ik direct naar huis, tenzij ik met mijnen vriend Pol blijf plakken natuurlijk. “Er is niets beter dan een goed potje bier,” zei mijn vader zaliger altijd. We drinken dan een, twee … of drie pintjes. Zeker niet meer, want ik moet mijn duiven nog prepareren voor de vlucht van de zondag. En iedere zaterdagnamiddag moeten ze worden binnengebracht in het duivenlokaal. Maar het is tegenwoordig geenen vetten met mijn duiven. Zondag vloog mijnen blauwen geschelpten maar een zevende prijs. En de week daarvoor …” Oei, ik zag Arthur eerst naar zijn uurwerk en dan naar het plafond kijken. “Ge moet u dringend herpakken Amedee,” zei ik tegen mijzelf. “Maar begrijp mij niet verkeerd,” stotterde ik. “Ik weet goed wanneer ik moet rechtstaan en gaan zitten in de mis.”
Maria klopte op de deur en kwam binnen. “Arthur, de Jules is toegekomen”. Dat was het uitgelezen moment om mijn concurrent een genadeslag toe te dienen. “Welnu, ik zeg niet graag slecht over andere mensen,” begon ik aarzelend. “Maar in tegenstelling tot andere personen, hm, hm – ik ga geen namen noemen, want het is delicaat – ben ik geen vloeker. De naam van ons Heer is mij heilig.” Ik voelde het. “Ge zijt goed bezig, Amedee,” dacht ik bij mezelf. “Allez, Amedee,” zei Arthur, “Ge zult binnenkort nog iets van mij horen”. “Dank u, mijnheer Arthur. Gij zijt echt een warme mens.”
Ceremoniemeestersbloed (4)
Parete
Al twee dagen zat ik op hete kolen. Wat zou het verdict zijn? “Kuis uw duivenkot dit keer maar grondig,” beval Oda. “Ook ik word ambetant van uw nerveus gedoe.” Tegen de noen werd aan de voordeur gebeld. Het was Arthur. Oda kwam naar buiten gestormd. “Amedee, Arthur is hier”. Ik voelde het meteen. Dit werd mijn triomf. Als een koning daalde ik de trap af van mijn duivenkot. Dat mijn kleren nog onder de duivenstront zaten, kon mij niet deren. “Welke goede tijding brengt u hier, mijnheer Arthur?” zei ik en boog diep voorover. Ik zag aan zijn gezicht dat het raak was. “Welnu, we gaan u op proef aanstellen als ceremoniemeester,” zei hij. “Wat denkt ge? Zie ge dat zitten om nu zaterdag te proberen? Er is een begrafenis om 10 uur.” “Gij zijt echt een warme mens”, stamelde ik. “Awel, mijnheer Arthur, ik ga ook reclame maken voor uwe winkel. Ik zal ervoor zorgen dat hier op den Boterhoek rouwcentrum Arthur alle begravingen zal doen.”
Ik heb ons Oda nog nooit zo content gezien. Haar ogen fonkelden. Het was schoon om zien. Mijn dochter Odette en tante Julia werden gemobiliseerd toen ik mijn kostuum van ceremoniemeester voor het eerst paste voor de spiegel in de slaapkamer. “Wel, Amedee, als dat geen entree langs de grote poort is,” dacht ik bij mijzelf. Terwijl ik niet zonder moeite het laatste knopje van mijn hemd dicht knoopte, glunderde Odette: “Amaai, vader, zo een chique wit hemd met een rechtstaande col en een zwarte vlinderdas. Dat is een strikje zoals onze premier, Elio di Rupo, er wel vijf kasten vol heeft. Maar het uwe is het schoonste van allemaal.” Ik kreeg een blos op mijn wang. Het zal wel zijn! “Oei, wat zijn dat hier?” riep ik uit. “Dat zijn manchetten vader,” zei Odette. “En ik heb nog gouden manchettenknopen van boempa,” triomfeerde Oda. “Ik ga ze onmiddellijk halen. Ze liggen al jaren onderaan in de kleerkast.” In keek op het eerste gezicht maar beteuterd naar die blinkende manchettenknopen, maar ik zag Oda haar ogen stilaan vuur schieten. “Als ik moet komen helpen, moet ge het maar zeggen,” zei ze op strenge toon. “Vader, die manchettenknopen passen perfect,” glimlachte Odette. “Gij zijt nu een grote mijnheer, vader!” Op zo’n moment beseft ge waarom ge een dochter hebt. Van een gewoon kostuum moet ik weten, maar plots drong tot mij door dat zo’n chique hemd van u een ander mens maakt.
Maar het schoonste moest nog komen! Uit de grote doos kwam een zwart kostuum te voorschijn. “Waw, een echte jacquet!” riep tante Julia uit. “Een jacquet, wat voor een beest is dat?” vroeg ik. “Een parete, dat ken ik, dat is een madam met te veel toepé, maar een jacquet?” “Maar Amedee, antwoordde Julia, “dat is een wreed chique lang kostuum dat langs voren is weggesneden. Ik weet niet of onzen Elio wel zo een chique vest heeft!” In gedachten voelde ik mij even eerste minister en stapte rond in het parlement. Alhoewel, ik ben niet voor te veel chichi en ook niet voor de venten. Toen ons Oda de mooie witte pochet in mijn pijpzakje stak, werd het muisstil in de kamer. Iedereen was onder de indruk van mijn postuur zeker? Dat belooft voor zaterdag! Het zal wel zijn!
“En zet nu als kers op de taart uwen kepie op,” zei ons Oda trots. “Amai, met zo’n dubbele witte koord en een knoop opzij. Dat is precies een kepie zoals bij één van die hoge pieten in het leger, de politie of de brandweer.” “Ge zijt goed bezig, Amedee,” dacht ik bij mezelf. Het kan niet vlug genoeg zaterdag zijn! “Morgen zullen alle mensen eens zien wie den echten Amadee van den Boterhoek is,” glimlachte Oda.
Ceremoniemeestersbloed (5)
Waardigheid
Zo fier als een gieter en met mijnen buik vooruit vertrok ik op zaterdagmorgen al om half tien ’s morgens in mijn kostuum van ceremoniemeester in marstempo naar de kerk. Uiteraard wilden ons Oda, Odette en tante Julia mijn eerste optreden voor geen geld van de wereld missen. Omdat ze mijn tempo niet aankonden, volgden ze op meters afstand. Het was koddig om zien hoe hun sacochen heen en weer slingerden. Een stem diep in mij zei: “Wel, Amedee, dit wordt een entree langs de grote poort.” Al na twee straten zag ik mijn eerste gloriemoment aanbreken. De mond van Pol, mijn collega duivenmelker, viel letterlijk open: “Amaai Amedee. Dat had ik van u niet verwacht! Proficiat!” Pol stak zijn hand uit om mij de hand te drukken. Ik deed mijn rechter handschoen uit om hem op mijn beurt de hand te drukken. Maar Pol sprong achteruit. “Oei, wat krijgen we nu? Mijnheer is nog maar juist aangesteld tot ceremoniemeester of hij begint al grote manieren te krijgen.” Hij draaide zich om en stapte boos weg. “Maar Pol,” riep ik hem na. “Wat scheelt er met u? Ik wilde u toch maar gewoon een hand geven!”
“Wat krijgt die zeg,” blafte ik tegen ons Oda, Odette en tante Julia die mij ondertussen hadden bijgebeend. “Het is toch waar. Want met duivenmelders weet ge nooit. Ik zou toch niet graag hebben dat er duivenstront hangt op Arthur zijn schone handschoenen.” “Weet ge wat”, viel Odette in: “Pol is gewoon jaloers. Gij zijt nu een grote mijnheer, vader! Laat u niet van uw stuk brengen.”
Haar woorden waren nog niet koud toen ik een paar snotneuzen van een jaar of vijftien zag giechelen. “Dat is daar precies prins karnaval,” zei het ene meisje. “Oei en ik die dacht dat karnaval slechts over een paar maanden plaatsvindt,” vervolgde haar vriendinnetje. Ik was in mijn gat gebeten. “Verexcuseer mij, jonkheden,” zei ik met bitse stem. “Ik ben geen prins karnaval, noch een clown, maar een officiële ceremoniemeester van rouwcentrum Arthur: het grootste rouwcentrum van de streek dat u een totaalaanbod aanbiedt voor zowel begrafenissen als crematies. Wij regelen alles voor u: van het drukwerk van de doodsprentjes, over een overlijdensbericht in De Beiaard en tot en met de rouwmaaltijd. Rouwcentrum Arthur: een prima service en heus niet duur.” Maar die snotneuzen proesten het uit van het lachen. Er bestaat geen greintje respect meer, stelde ik tot mijn ontgoocheling vast. Vroeger, in de goeden ouden tijd, had men nog ontzag voor mensen in een schoon uniform. Maar met de jeugd van tegenwoordig: waar moet dat naar toe?
Plots bemerkte ik dat Oda’s ogen vuur schoten. Oei, de toestand was alarmerend. “Luister eens goed,” zei Oda. “Stop er mee u zo aan te stellen. Een ceremoniemeester draagt zijn kostuum altijd met grote waardigheid. Laat tijdens de begrafenis eens aan alle mensen zien wie den echten Amadee van den Boterhoek is! Kijk, daar is de kerk. Zorg er voor dat we fier kunnen zijn op u!” Natuurlijk had ons Oda gelijk. “Ge moet u dringend herpakken, Amedee,” zei ik tegen mijzelf. Met forse tred stapte ik de kerk binnen.
Ceremoniemeestersbloed (6)
Zwarte pieten
“Amedee, wil ik alles nog eens herhalen?” vroeg Arthur. “Maar neen, we hebben gisteren toch gerepeteerd,” antwoordde ik. “En ik ben er helemaal klaar voor. Het zal wel zijn!” Maar blijkbaar was mijn baas er toch niet gerust in. “Het is een ‘grote’ begrafenis met honderden aanwezigen. Wanneer de bel luidt en de priester komt het lijk groeten met zijn twee accolieten, gaan wij met de kist via de middenbeuk naar het altaar.” “Verexcuseer mij,” Arthur. “Accolieten, wat voor een beesten zijn dat? Zwarte pieten dat ken ik, maar accolieten?” “Maar Amedee,” zei Arthur. ”Dat zijn de misdienaars. Dat weet ge toch!”
De bel galmde door de kerk. Ik stapte zoals afgesproken zo fier als een gieter met de doodskist in de richting van het altaar. In de verte zag ik ons Oda, Odette en tante Julia blinken op de eerste rij achter de familie. Ik voelde het meteen. “Amedee, dit wordt mijn triomf,” dacht ik bij mijzelf. Kaarsrecht stapte ik voor mij uit en voelde alle blikken op mij gericht. Plots kruisten mijn ogen die van het krullebolleke van de socialen dienst. Ze trok mij een oog en knikte. Alsof ze zei: “Ge zijt goed bezig Amadee!” En of ik goed bezig was!
Twee rijen verder zat op de hoek Jules, die ik loef had afgestoken om ceremoniemeester te worden. Ik straalde van geluk, tot ik plots een been voelde, struikelde en languit op de grond belandde. Mijn collega achteraan kon niet voorkomen dat de kist deels op de grond belandde. “Godverdomme” galmde door de kerk. Het was er uit voor ik dat besefte. En ik die anders nooit vloek! Dat was natuurlijk een gemene streek van Jules. Toen ik recht kroop, leek het alsof de deken een paarse kleur had gekregen en het haar van Arthur recht stond, maar beiden gaven geen krimp. Ik stapte verder naar het altaar. Ik zag Oda haar ogen vuur schieten. “Ge moet u dringend herpakken Amedee,” zei ik tegen mijzelf.
Na de preek stapte ik met mijn collega’s van het rouwcentrum in twee rijen naar voren om ‘den offer’ in goede banen te leiden. Plots ging mijn lamp branden. Ik zag de kans schoon om weerwraak te nemen op Jules. Zijn rechtervoet stond licht naar buiten. Dat was wat ik nodig had. Ik voerde mijn plan om met mijn hiel zijn kleine teen te torpederen met grote precisie uit. “Aai!” riep Jules uit. Iedereen keek om, terwijl ik op kousenvoeten naar voren sloop. Een echte ceremoniemeester hoort iedere emotie te onderdrukken, maar ik kon mijn glimlach nauwelijks verbergen. Ik had mijn revanche beet!
Tijdens de consecratie maken de ceremoniemeesters vooraan in het middenpad van de kerk een buiging. Ik had dat al twintig keer gerepeteerd, maar tot ongeloof van ons Oda viel mijn kepie toch wel op de grond zeker. Ik denk dat Arthur mij niet in de hemel, maar naar de hel wenste. Mijn laatste kans om alles goed te maken, was de begeleiding van de familie bij de begroeting na de mis. Het geven van roosjes aan de rouwenden liep echt gesmeerd. “En?” vroeg Arthur na de dienst. “Enkele punten zijn voor verbetering vatbaar,” stamelde ik, in een ultieme poging om mijn vel te redden. “Amedee, gij hebt veel kwaliteiten,” zei Arthur, “maar in uw aderen stroomt geen echt ceremoniemeestersbloed.” Hij had gelijk. De schoonvader van kozijn Firmin was aangetrouwde familie. Toen ik de kerk buitenkwam, pinkte ons Oda een traan weg. “Het belangrijkste is dat ge gezond zijt,” zei ze met bibberende stem en ze pakte mij eens goed vast. Arm in arm gingen we terug naar den Boterhoek. “Nu ga ik toch eens mijn duiven loslaten” zei ik tegen Oda en we gingen in het duivenlokaal achter een goed potje bier.
Partijlid
“Amedee, er is gebeld. Doe de deur open,” beval Oda. “Minuutje, ik ben de duivenuitslagen aan het bekijken,” antwoordde ik. “Amedééé” hoorde ik op een paar toonhoogten hoger. Oei, de toestand was alarmerend. Ik slofte op mijn pantoffels naar de voordeur. “Ach Heere, burgemeester,” riep ik. “Jawel Amedee. Dat is nogal verschieten hé. Ik was op bezoek in den Boterhoek en ik dacht: ik stap eens af bij mijnen goeden vriend Amedee.” Achter mij stormde Oda de trap af en terwijl ze haar voorschoot uitdeed, zei ze: “Maar kom toch binnen.” Oda bloosde toen ze de deur van de living opendeed. “Let er niet op, burgemeester. Onzen Amedee is een braven vent, maar toch zo een slonzigaard!. Ik ben beschaamd! Ge moet dat eens zien: hier De Beiaard, daar zijn tas koffie en de korsten van zijn boterham. En op de tablet zijn pint bier van gisterenavond.” “Er is niets beter dan een goed potje bier, zei mijn vader zaliger altijd,” zei ik verontschuldigend. Maar de burgemeester suste: “Oda, wind u niet op. Dat is bij ons thuis juist hetzelfde. Dat komt omdat de mannen van Mars zijn en de vrouwen van Venus.” “Mars en Venus, wat voor een beesten zijn dat?” antwoordde ik. “Maar Amedee,” vervolgde de burgemeester. “Dat wil zeggen dat alle vrouwen voor de properteit zijn en dat alle mannen van nature slonzigaards.”
“Ons Oda denkt dat dit hier een museum is,” trad ik de burgemeester bij, “terwijl een huis toch dient om in te wonen, nietwaar?” De burgemeester glimlachte, maar de ogen van ons Oda schoten vuur. “Ge moet u dringend herpakken Amedee”, zei ik tegen mijzelf. “Wat denkt ge van een tas koffie,” stamelde ik. “Dat aanbod sla ik niet af,” zei de burgemeester, terwijl hij aanstalten maakte om zich neer te zetten. Maar Oda sprong naar voren: “Pas op burgemeester, deze zetel is wat kaduuk. Ik heb al honderd keren aan Amedee gevraagd om hem te repareren,” zei ze met een venijnige stem, “maar mijnheer is altijd met zijn duiven bezig. Zet u hier in de grote zetel.”
“Komt er een schone job vrij op de gemeente?” informeerde ik. “Op dit moment nog niet,” zei de burgemeester. “Maar ge weet dat er op zondag 14 oktober gemeenteraadsverkiezingen zijn. Onze partij zoekt op den Boterhoek nog een goede kandidaat. Iemand die betrouwbaar is, loyaal, verstandig, bereid om zich in te zetten voor de goede zaak en positief van karakter. Met andere woorden en sterke tegenkandidaat voor Pier Jansen van de andere partij. Amedee: niemand beantwoordt beter aan dat profiel dan gij.” De ogen van ons Oda fonkelden. Het was schoon om zien: “Ik wist niet dat mijnen Amedee zoveel kwaliteiten had,” zei ze. Ook ik was ontroerd. “Gij zijt een warme mens, burgemeester. Maar denkt ge werkelijk dat ik geschikt ben voor de politiek?” “Absoluut,” sprak hij zelfverzekerd.
“Akkoord,” zei ik, terwijl ik dacht: wie weet, verhogen mijn kansen op een schone job bij de gemeente. “Gij wordt nog een grote mijnheer, Amedee,” zei Oda. “De eerste stap is eenvoudig,” vervolgde de burgemeester. “Dat is lid worden van onze partij. Kijk, ik heb hier al een lidkaart op uw naam. Normaal kost die 20 euro, maar ik betaal die wel. Amedee, volgende week woensdag is het vergadering van de partij. Wat denkt ge? Zijt ge klaar om een grote stap vooruit in uw leven te zetten?” “Het zal wel zijn, burgemeester,” zei ik. “Ik kreeg uit uw handen mijn diploma op het PTHTI en gij hebt onszelf en ook ons Odette getrouwd. U kan ik niets weigeren.” “Gij zijt een vent van mijn hart,” antwoordde hij. “Ik wist dat ik op u kon rekenen.”
Gemeenteraadsverkiezingen (2)
Populair
“Stilte,” beval de partijvoorzitter, terwijl hij met zijn autosleutels tegen een glas tikte. “We verwelkomen vanavond een nieuw bestuurslid. Onze goede vriend Amedee van den Boterhoek komt onze rangen versterken.” De burgemeester trok mij een knipoog en applaudisseerde. Alle anderen volgden dat voorbeeld. “Wat een entree langs de grote poort”, dacht ik bij mijzelf.
Het eerste punt op de agenda waren de openbare werken. “Het zijn op 14 oktober verkiezingen,” zei de schepen. “Het is nu de moment om de kiezers gunstig te stemmen. De voorbije jaren werd het centrum vernieuwd, maar de buitenwijken liggen er wat verwaarloosd bij. Ik denk vooral aan den Boterhoek. Amedee, zeg eens, wie kunnen we daar een plezier doen?” Ik dacht diep na. Plotseling ging mijn lamp branden. “Awel, mijnheer de schepen,” stamelde ik, “met een paar kruiwagens gravé aan mijn voordeur zou ik een propere voet hebben, en bij mijn geburen is de gracht dicht geslibd.” “We brengen dat nog deze week in orde,” beloofde de schepen. “Gij zijt een warme mens”, zei ik. In gedachten zag ik mijzelf al als de milde weldoener van den Boterhoek. “En de voetweg naar de kerk ligt er ook slecht bij”, vervolgde ik. “Passeert die langs de eigendom van Pier Jansen?” vroeg de schepen. Ik knikte. “Maar dat zal niet zomaar gaan,” antwoordde hij, “want Pier is toch van de tegenpartij. Hij zal die pluimen niet op zijn hoed steken!”
Oei, nu kon ik niet volgen. “Maar daar passeert toch veel volk,” repliceerde ik. De burgemeester stelde zich recht: “Amedee, ge ziet dat ge nog nieuw zijt in de politiek. Luister. Wij, politiekers, dienen zoveel mogelijk het algemeen belang. Maar omdat wij niet genoeg geld hebben, kunnen wij niet iedereen plezieren. Dat verstaat ge toch. Daarom helpen we in de eerste plaats de mensen van onze partij.”
“Verexcuseer mij, maar moet die voetweg dan niet worden hersteld?” vroeg ik. “Natuurlijk gaan we die herstellen,” vervolgde de burgermeester. “Maar we gaan dat goed aanpakken. We stellen een petitie op. Gij laat die door alle inwoners van de buurt ondertekenen en daarna komt gij die op het gemeentehuis afgeven. We zorgen ervoor dat er een foto komt in
De Beiaard en daarna herstellen we de voetweg. En wat gaat er gebeuren bij de verkiezingen? Alle geburen stemmen voor onze partij. Voilà.” Ik glunderde: een foto in
De Beiaard. Wat zal ons Oda content zijn!
Het werd ondertussen al elf uur. “Het laatste punt,” besloot de partijvoorzitter, “is de benoeming van een nieuwe partijcommissaris. Wie is er kandidaat?” De burgemeester trok mij opnieuw een oog. “Een politiecommissaris, dat ken ik,” zei ik. “Maar een partijcommissaris? Wat voor een beest is dat?” Iedereen begon te lachen. “Dat is in de partij een zeer belangrijke functie,” onderstreepte de burgemeester. “De commissaris draagt de briefjes rond in alle huizen, zet de zaal klaar voor de vergadering, neemt fotokopies enzovoort. We hebben nood aan een flinke jonge kracht die tijd heeft. Amedee, gij zijt een vent van mijn hart. Wat denkt ge?” Alle partijleden applaudisseerden spontaan. Dit was al mijn tweede entree langs de grote poort. Partijcommissaris in de plaats van ceremoniemeester. Ik denk dat ons Oda content zal zijn. “Burgemeester, u kan ik niets weigeren,” zei ik. “Op mij kunt ge rekenen!” Een nieuw en ditmaal nog luider applaus bracht mij in hogere sferen. Ik wist niet dat ik zo populair was. Het zal wel zijn!
Gemeenteraadsverkiezingen (3)
Spriet open
“Ge jeunt u precies in de politiek.” De burgemeester gaf mij een forse schouderklop. “Ons Oda en ik doen ons uiterste best,” repliceerde ik. “Alle folders worden tijdig bedeeld en ligt de vergaderzaal er niet proper bij?” “Wat zou de partij doen zonder u?” affirmeerde de partijvoorzitter. “Ik ging net mijn duiven eens loslaten” zei ik. “Wat denkt ge, gaan we ons hier in het duivenlokaal achter een goed potje bier?” Beiden stemden volmondig in.
“Wat denkt ge, Amedee? Zoudt ge niet op de lijst gaan staan?” vroeg de partijvoorzitter. “Wanneer ik zie hoe populair ge zijt, krijgt de burgemeester straks nog concurrentie,” en hij schoot in een lach. “Ik denk daar inderdaad over na,” bevestigde ik. “Hoe gebeurt de samenstelling van de lijst”, vroeg ik. “Iedereen kan zich kandidaat stellen,” vervolgde de voorzitter. “Het bestuur stelt een modellijst op en die wordt voorgelegd aan de leden op een poll.” “Verexcuseer mij. Een poll? Wat voor een beest is dat? De Pol ken ik. Dat is mijnen goeden vriend de duivenmelker. Maar die zit toch niet in de politiek?” “Maar neen, Amedee,” verduidelijkte de voorzitter, “een poll wil zeggen dat de leden de modellijst kunnen goedkeuren of afkeuren.” “Wordt die soms afgekeurd?” vroeg ik. “De politiek is geen spelletje vogelpiek,” vervolgde de voorzitter. “Soms helpen wij de democratie een handje. Wij leiden wij alles in goede banen. Verstaat ge?” Ik begreep het niet al te goed, maar knikte.
De grote dag van de samenstelling van de modellijst was aangebroken. De vergaderzaal bleek veel te klein en de meeste bestuursleden had ik nog nooit gezien. “Het reglement voorziet in een motivering van de kandidaturen,” benadrukte de voorzitter. “Wie is kandidaat-lijsttrekker?” De burgemeester stelde zich recht. “Vrienden. ik heb, denk ik, de voorbije dertig jaar de gemeente goed bestuurd. Wanneer jullie dat willen, doe ik er nog zes jaar bij!” Er volgde een lang applaus. “Zijn er nog kandidaten?” vroeg de voorzitter. Spontaan stelde ik mij recht, maar meteen lag de zaal plat van het lachen. “Amedee, ik denk dat ge een probleem hebt,” schaterde de voorzitter. “De spriet van uw broek staat open!” Ik moest er zelf smakelijk om lachen. “Waarom zijt gij kandidaat?” vroeg de voorzitter die nog altijd de slappe lach had. “Voorzitter, ik breng vooreerst hulde aan mijn goede vriend, de burgemeester, die al dertig jaar iedere dag druk in de weer is voor ons welzijn.” Daarop volgde een warm applaus. “Ge zijt goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf. “Nu de burgemeester een dagje ouder wordt, zo dacht ik, moeten we stilaan gaan denken aan de toekomst. De voorbije maanden kreeg ik zoveel bemoediging van iedereen van jullie dat ik er zeker van ben dat jullie mij allemaal zouden steunen in het geval iets gebeurt met den burgemeester.” Oei. In de plaats van applaus lag de zaal opnieuw krom van het lachen. En dat terwijl ik mijn spriet al dicht had gedaan. Nog met de tranen in de ogen stond de burgemeester recht. “Vrienden, Amedee is een vent van mijn hart en een belangrijke steunpilaar van onze partij. Maar ik stel voor dat we een stemming houden over mijn opvolging op het ogenbik dat ik er het bijltje bij neerleg. Wat denkt ge, Amedee, zijt ge daarmee akkoord?” “U, burgemeester, kan ik niets weigeren,” zei ik, waarna een applaus volgde. Ik beleefde geen hele, maar toch wel een halve triomf. “Wie stemt voor de burgemeester als kopman,” vroeg de voorzitter. Alle vingers gingen in de hoogte. “Leve de burgemeester,” riep ik. “Leve de burgemeester” antwoordde iedereen in koor.
Gemeenteraadsverkiezingen (4)
Platform
“Hola, wie we daar hebben: onzen Amedee en madame Oda?” zei de burgemeester terwijl hij ons hartelijk de hand drukte. “En hoe loopt de kiescampagne? Ik hoor dat ge goed uw best doet.” “Het zal wel zijn!” antwoordde ik. “Wij bezoeken ieder huis,” voegde Oda daaraan toe. “En de reacties zijn positief. Wanneer iedereen die zegt voor Amedee te zullen stemmen, dat ook doet, dan wordt hij zeker verkozen.”
“Ik moet u nogmaals bedanken voor mijn schone plaats op de lijst,” voegde ik daaraan toe. “De 22ste plaats op lijst nummer 2. Zo moeten de mensen maar één cijfer onthouden: de twee. Want ge weet toch hoe de inwoners van den Boterhoek worden genoemd?” “Ach natuurlijk,” zei de burgemeester, “de dommeriken, maar ook ik weet dat dit voor het lachen is, ha, ha, ha.” “En ge weet toch wie de grootste dommerik is?” vervolgde ik. “Toch niet iemand die met een vrouw van den Boterhoek is getrouwd zeker?” proestte de burgemeester uit. We kletsten op onze billen van het lachen, maar de ogen van ons Oda schoten vuur. “Maar allez Oda,” verzekerde de burgemeester. “Een mens mag toch eens lachen. We weten toch allemaal dat dit maar een grap is. Ik weet dat jullie alle twee van den Boterhoek zijn. Maar jullie zijn toch warme mensen. En wat telt er in het leven?” Ons Oda kreeg opnieuw wat kleur: “Ge hebt gelijk burgemeester,” zei ze. “Maar ik hoor niet graag dat de inwoners van den Boterhoek dommeriken worden genoemd.”
“Wij zijn inwoners van dezelfde stad en steunen dezelfde partij,” onderlijnde de burgemeester. “Zo is dat,” riep ik uit. “Kunnen jullie, madame Oda en Amedee, deze week en volgende week nog een folder bedelen in alle huizen? De eerste bevat een voorstelling van alle kandidaten en in de tweede staat de tekst van ons kiesplatform.” “Verexcuseer mij, een platform dat kan kiezen, wat voor een beest is dat?” vroeg ik. “Maar neen, Amedee,” zei de burgemeester. “Dat is ons programma. Daarin staat wat we willen doen de komende zes jaar. Een van de punten is het herstel van de voetweg naar de kerk van den Boterhoek. Weet ge nog? Dat was een voorstel van u! Zijt ge daar nog altijd voorstander van?” “Absoluut, burgemeester,” verzekerde ik hem. “Wij zullen die folders zo vlug mogelijk bedelen,” voegde Oda daaraan toe. “Het belangrijkste is dat we gezond zijn en zolang we kunnen, gaan we dat doen.” “Dat doet mij deugd” zei de burgemeester. “En drink tussendoor maar een potje bier op mijn kosten.” Ik beaamde dat volmondig: “Er is niets beter dan een goed potje bier, zei mijn vader zaliger altijd.” “Amedee, gij zijt een vent van mijn hart,” onderstreepte de burgemeester. “Want de meeste kandidaten komen alleen voor zichzelf op. Toch mogen we de partij niet verwaarlozen. Het is bovendien belangrijk de kiezers op het hart te drukken om ook op de kop van de lijst te stemmen.”
“Nog een laatste vraagje, Amedee” fluisterde de burgemeester. “Wanneer zijt ge van plan de huizen van den Boterhoek te bezoeken?” “Vrijdag, zaterdag en zondag,” antwoordde ik. “Drie dagen van ’s morgens tot ’s avonds moeten volstaan.” “Ik heb een idee: moesten we samen op stap gaan, Amedee, dan weten de mensen dat gij mijn volledige steun hebt!” “Ik ben zeer vereerd en vraag niet liever,” juichte ik. “Welk een schone cadeau! Maar mag ik u ook iets vragen?” “Ach natuurlijk, Amedee,” knikte de burgemeester. “Mag ik in de andere wijken van de stad ook een paar dagen met u op stap gaan?” “In principe is dat geen probleem,” zei de burgemeester terwijl hij zijn agenda inkeek. “Volgende week zal dat moeilijk gaan. Maar wat denk ge: een van de laatste dagen voor de kiezing! Ik zal u bellen!” “Gij zijt echt een warme mens”, zei ik. “Ik zal wachten op uw telefoon!”
Gemeenteraadsverkiezingen (5)
Oerinstinct
Op 14 oktober barstte het partijlokaal uit haar voegen. De partijvoorzitter beklom na negen uur een stoel en riep: “Stilte! Ik kreeg zopas van de vrederechter de officiële uitslag van de verkiezingen. Onze partij verliest één zetel, maar behoudt de volstrekte meerderheid!” Opluchting, gejuich en stralende gezichten alom. “Ik heb ook de lijst van de voorkeurstemmen. Onze burgemeester behaalt 2.297 stemmen. En de schepenen: Jef 1.720, Michel 1.739, Godelieve 1.416 en Herman 1.545 stemmen. Maar de grootste verrassing komt van Amedee van den Boterhoek. Hij behaalt de meeste voorkeurstemmen: 2.466!” “Amedee, Amedee …” weergalmde door het café. De ogen van ons Oda fonkelden. Het was schoon om zien, terwijl Odette zei: “Ge zijt nu een grote mijnheer, vader”. Tante Julia haalde een zakdoek uit hun sacoche, pinkte een traan we en riep: “Amedee burgemeester!”. Een luid applaus weerklonk. “Wat een entree langs de grote poort,” dacht ik bij mijzelf.
“De verkozenen gaan nu de mandaten verdelen,” besloot de voorzitter. Onder luid applaus trokken de burgemeester en ik op kop naar het vergaderlokaal. “Ik wist niet dat ik zo populair was,” zei ik. “Amai, wat een uitslag,” bevestigde de burgemeester. “Ziet ge wel dat mijn oerinstinct juist was toen ik u kwam vragen om op de lijst te staan.” “Verexcuseer mij. Een oerinstinct. Wat voor een beest is dat? Een hoer, dat ken ik. Dat is een vuile madam. Maar stinkt een hoer ook?” vroeg ik. “Maar Amedee,” suste de burgemeester, “een oerinstinct is mijn gevoel, mijn kleinen teen die mij deed aanvoelen dat gij de juiste man op de juiste plaats was. En dat zijt ge ook! Dankzij u hebben we Pier Jansen te pieren, ha, ha, ha!”
“Amedee, wacht hier nog vijf minuten buiten,” vroeg de partijvoorzitter. “Zeker,” zei ik. Maar die vijf minuten werden een half uur toen plots de deur openging. De burgemeester kwam mij persoonlijk roepen. “Beste vriend Amedee,” zei hij en hij legde zijn arm over mijn schouder. “Ik behaalde 2.297 voorkeurstemmen plus daarbij 2.549 kopstemmen of samen 4.846 stemmen. Want in de officiële uitslag van de vrederechter worden de voorkeurstemmen en de kopstemmen samengeteld. En gij hebt met 2.466 stemmen het tweede grootste aantal. We staan met de partij voor zware jaren. Want we hebben nog maar één zetel meerderheid. Pier Jansen van de tegenpartij, die advocaat is, is een lastige klant. Wanneer gij, Amedee, schepen wordt, zou hij het voordurend op u hebben gemunt. Want jullie zijn allebei van den Boterhoek. De partij wil u tegen Pier beschermen. Daarom hebben wij een prachtig alternatief plan. Over twee jaar zijn er provincieraadsverkiezingen. En dan zijt ge de enige kandidaat van onze partij. Gij zult de belangen van onze gemeente gaan verdedigen in de provincie! Wat denkt ge? Is dat geen schone uitdaging? Amedee, gij gaat een schitterende toekomst tegemoet!”
“Als ge dat zo bekijkt, is dat inderdaad juist,” zei ik. “Voor mij is geen berg te hoog en geen brug te ver. U, burgemeester, kan ik niets weigeren. Laat de provincie maar tot mij komen!” “Gij zijt een vent van mijn hart. Ik wist dat ik op u kon rekenen,” riep de burgemeester uit. “Wilt ge nu mijn voordracht voor burgemeester tekenen?” “Natuurlijk”, antwoordde ik.
Gemeenteraadsverkiezingen (6)
Cruise
“Zouden we de tafels niet nog wat mooier versieren?” vroeg ik. “Als ik moet komen helpen, moet ge het maar zeggen,” brieste Oda. Wij zijn al van half acht deze morgen in de weer.” Oei, de toestand was alarmerend. “Ik ga mijn duiven eens loslaten” zei ik tegen mezelf en ging naar het duivenlokaal achter een goed potje bier.
Vanaf half acht stroomden de gasten binnen. De burgemeester heette iedereen persoonlijk welkom. Hij omhelsde mij met beide armen. “Gij zijt een vent van mijn hart. Op u kan ik altijd rekenen” zei hij niet zonder ontroering. Ook ik was onder de indruk van zoveel sympathie. Het zal wel zijn!
Na het voorgerecht stond de voorzitter recht. “Beste vrienden. We vieren vandaag feest. Onze partij zal ook de komende zes jaar de stad besturen!” Een minutenlang applaus volgde. “Ik ga geen namen noemen, want het is te delicaat. Maar toch verdient Amedee een bijzonder woord van dank,” vervolgde de voorzitter. “Amedee! Amedee!” scandeerden de partijleden in koor. “Gij hebt ons niet alleen de overwinning bezorgd, maar ge zijt samen met uw vrouw Oda, uw dochter Odette en tante Julia onvervangbare basispijlers van onze partijwerking. Ik vraag aan onze burgemeester om als blijk van waardering een schoon bloemstuk te overhandigen aan de vrouwelijke stoottroepen van onze vriend Amedee!” Heel de zaal begon te lachen. De ogen van Oda fonkelden. Het was schoon om zien, terwijl Odette en Julia weenden van contentement. “Wat een entree langs de grote poort,” dacht ik bij mijzelf. De journalist van De Beiaard vereeuwigde dat tafereel op een foto. Die komt zeker op onze dressoir!
“Maar ook Amedee zelf betrek ik in deze hulde,” vervolgde de voorzitter. “Hoewel gij de meeste voorkeurstemmen behaalde, deed gij vrijwillig afstand van de burgemeesterssjerp en ge gaat nu ook uw zetel afstaan in de gemeenteraad. Op die manier maakt gij plaats voor onze eerste opvolger, onze vriend Charel. Hij zal als advocaat een tegengewicht vormen voor oppositieleider Pier Jansen die er alleen maar op uit is onze partij ten gronde te richten. Amedee, gij zult in de toekomst de belangen van onze gemeente en van onze partij behartigen in de provincie. Bereid u de komende twee jaar grondig voor op die belangrijke opdracht! Om die taak te vergemakkelijken schenken wij u en uw vrouw Oda een verblijf van drie dagen in een hotel in Oostende, met inbegrip van een cruise naar Nieuwpoort heen en terug.” Ook ik pinkte een traan weg. “Gij zijt echt een warme mens, voorzitter”, zei ik. “Verexcuseer mij, maar een cruise, wat voor een beest is dat? Een kroes dat ken ik, maar wat heeft een beker met Nieuwpoort te maken?” “Maar Amedee,” zei de voorzitter. “Dat wil zeggen dat ge een boottocht gaat maken op de zee. Zoals gij stemmen kunt vangen, zult gij ook veel vissen vangen!” Heel de zaal schoot in een lach. “Toch zijt ge goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf.
Tegen elf uur stelde de burgemeester zich recht. “Beste vrienden, we waren getuige van een schone avond en heel in het bijzonder bedank ik nogmaals Amedee die met zijn vrouwelijk legioen – hij trok mij een knipoog – ons zo goed heeft gesoigneerd. Zij zijn heel de dag in de weer geweest. Hartelijk dank!” Opnieuw volgde een applaus.
“Kom Amedee,” beval ons Oda toen de laatste partijleden de zaal verlieten. “Binnen een paar uurtjes is de zaal proper opgekuist. Ik wil geenen achterklap. We gaan er eens onmiddellijk aan beginnen. Het belangrijkste is toch dat we gezond zijn.”
Grote middelen
“Harder schrobben!” beval Oda. “Als ik moet komen helpen, moet je ge het maar zeggen.” Oei, de toestand was alarmerend. “Maar Odake,” pruttelde ik tegen. “Ik deed al de was en de strijk vandaag en ik moet nog mijn duiven soigneren.” Haar ogen schoten vuur. “Morgen, zondag, is het kermis. En ons Odette komt eten. Het huis moet er piekpijn bijliggen. Zorg daar maar eerst voor en denk pas daarna aan uw duiven.” “Ik ga mijn duiven eens loslaten” zei ik enkele uren later tegen mezelf en ging naar het duivenlokaal achter een goed potje bier.
“We hebben groot nieuws,” glunderde Odette toen ze binnenstapte. “Nietwaar Floribert?” Hij knikte beleefd. Plots ging mijn lamp branden. Ik keek naar Oda en beiden hadden wij hetzelfde gedacht. “Is er uitbreiding op komst?” opperde ik voorzichtig. “Dat klopt,” bevestigde Odette. Ik waande mij al in de zevende hemel, maar de aankondiging dat mijn dochter een huis had gekocht, viel toch op een koude steen. “Er is nog veel werk aan,” voegde Floribert daar aan toe. “Maar we gaan zelf zoveel mogelijk doen. We hopen tegen volgend jaar te verhuizen.” “Oei, ik had iets heel anders in gedachten,” liet ik mij ontvallen. Maar Odette was zo blij haar kleine appartementje in te ruilen voor een woning nabij de kerk van den Boterhoek, dat zij mijn ontgoocheling niet merkte.
Dan maar een tandje bijsteken. Na het hoofdgerecht nodigde ik Floribert uit voor een wandeling. “De mannen moeten onder elkaar eens een klapke doen,” zei ik langs mijn neus weg en ik wenkte Floribert. “Oei, wat gebeurt er nu,” riep Oda mij met de glimlach na. Haar ogen fonkelden. “Het is de eerste keer dat zoiets gebeurt.”
“Wel Floribert,” zei ik. “Ge zijt echt een warme mens. Proficiat met uw huis, maar is het moment niet aangebroken om aan het nageslacht te denken? Als man is het mijn plicht te vragen: hebt ge na twee jaar huwelijk de baan al gevonden? Of moet ik u eens uitleggen hoe dat in elkaar zit? Ik ben geen specialist, maar heb toch enige ervaring. Over 27 jaar met ons Oda …” Floribert onderbrak mij: “Maar vader Amedee, ik weet goed hoe de vork aan de steel zit. We zijn inderdaad stilletjes bezig met het nageslacht te prepareren. Maar de zaadcel en de eicel moeten elkaar vinden en met elkaar versmelten. Wij doen ons best, maar de natuur moet meewillen,” lachte hij. “Verexcuseer mij”, stamelde ik. “Floribert, jij bent een vent naar mijn hart.” Diep in mijzelf was ik gelukkig.
Nadat we Odette en Floribert ’s avonds uitwuifden, zei ik onmiddellijk: “Oda, we moeten de grote middelen inzetten. Voor mij is geen berg te ver en geen brug te hoog. We moeten zo vlug mogelijk op bedevaart naar Sint-Anna in Bottelare. Zij is de patrones van de onvruchtbare en zwangere vrouwen. Zij moet ons helpen het nageslacht veilig te stellen.” Twee dagen later vertrokken ons Oda en ik op bedevaart. Vijftien kilometer lijkt niet ver, maar wanneer je ge deze afstand te voet moet overbruggen, duurt die wel een eeuwigheid. We waren allebei bekaf en hadden zere voeten toen de kerktoren van Bottelare eindelijk in zicht kwam. “Luister eens goed, moeder Anna,” zei ik aan het grote devotiebeeld in de kerk. “Ons Heer doet grote dingen aan kleine mensen, staat in het evangelie. Ik ben maar een kleine mens. Uw dienaar, Amedee van den Boterhoek, vraagt uw bemiddeling voor de zwangerschap van ons Odette.” We stapten de kerk buiten met een warm gevoel. Ik voelde het. “Ge zijt goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf. Het zal wel zijn!
Den boempa (2)
Tranen met tuiten
“Amedee, ik ga bij den apotheker,” riep ons Oda. “Over een half uur ben ik terug. Ge weet nog wat te doen?” vroeg ze. “Natuurlijk Odake,” zei ik. “Ik heb ons slaapkamer al opgeruimd en ben nu bezig aan de badkamer. En dan ga ik stofzuigen en de vensters wassen, want dat is al twee weken geleden.” “Je bent goed bezig, Amedee,” zei ons Oda. “Want ik wil geen achterklap. Huisje Weltevree moet er proper bijliggen!”
Het was al bijna middag toen ons Oda terug thuis kwam. “Ik ga eerst eens kijken of je uw werk goed hebt gedaan.” De obligate inspectietocht viel best mee. “De vensters zijn proper, maar de badkamer kan beter,” merkte ze op. “Poets de tegels deze namiddag nog een keer grondig.” Ik knikte, maar was vooral nieuwsgierig naar wat in haar handtas zat. “Wat heb je gekocht bij den apotheker,” vroeg ik. “Een predictor,” antwoordde ze. “Oei, wat voor een beest is dat?” vroeg ik. Oda schoot in een lach. “Maar Amedee,” zei ze. “Dat is een zwangerschapstest. Zo weet ons Odette of ze in positie is.” “Oei, zijn dat moeilijke vragen bij die test,” wilde ik nog weten. Oda proeste het uit: “Maar Amedee, dat is een toestelletje waarop je ziet of je al dan niet in verwachting bent.”
Op het familiefeest naar aanleiding van de verjaardag van Oda twee maanden later overhandigde Floribert een grote pot met bloemen. “Die bewaren lang,” verzekerde Odette. “En voor ons vader heb ik een speciaal cadeau,” zei ze uitdagend. Mijn dochter weet dat ik kick op cadeautjes. Ik kreeg een grote tut in snoepgoed. “Wat zou dat willen zeggen?” vroeg ik mij af. Ik voelde mij eerst op mijnen kleinen teen getrapt. “Verexcuseer mij. Ik heb nog lang geen tut van doen en een pamper evenmin,” argumenteerde ik. “Ik ben niet kinds of incontinent.” Maar Odette en Floribert schoten in een lach: “Maar vader toch,” zei Floribert, “Denk eens goed na. Waarvoor dient een tut?” Plots ging mijn lamp branden! Ik sprong een gat in de lucht. Ach natuurlijk. Dat ik daar nog niet eerder aan had gedacht: mijn dochter is zwanger! Meteen maakte ik een vreugdedans en dankte de heilige Anna op mijn twee knieën.
“En hoe gaat dat klein boeleke heten,” vroeg Oda. “We hebben de namen al gekozen,” opperde Floribert. “Maar jullie moeten raden,” vulde Odette aan. “Als het een meisje wordt, zal haar naam beginnen met een letter O.” Ik was nog diep in gedachten verzonken, toen Oda uitriep: “Ik weet het, ik weet het! Odile! Wanneer ik nog een tweede dochter zou hebben gehad, zou die Odile hebben genoemd.” Haar ogen fonkelden. Het was schoon om zien. Odette triomfeerde: “Mijn moeder kan mijn gedachten raden!” “Oda, Odette en Odile: de Heilige Drievuldigheid van de letter O in drie generaties. Dit is de schoonste dag van mijn leven.” En ze weende tranen met tuiten.
“Maar wat als het een jongen wordt?” merkte ik op. “Ook gij moet raden,” zei Floribert. “De eerste letter is een A.” Ik dacht hard na: “Armand? Aimé? Achiel? Adolf? Alex?” “Geen van deze,” vervolgde Odette. “Ik zal u de tweede letter zeggen: de M”. “Je maakt het me toch zeer moeilijk,” zei ik enkele minuten later. “Het enige wat ik kan bedenken is Amand.” “Maar vader toch,” vervolgde Floribert. “De derde letter is E en de vierde letter is D. En ik geef u nog een tip: ge moet het niet te ver zoeken.” Ik was nog diep in gepeins verdiept toen ons Oda als een vreugdedans maakte rond de tafel. En plots ging ook mijn lamp branden: “Het wordt Amedee, Amedee junior!” Ook ik kon mijn tranen niet bedwingen. Het zal wel zijn!
Den boempa (3)
De vader, maar niet de dader
“Het wordt een meisje. Ik zie het aan uw manier van dragen,” zei Oda gedecideerd. Haar ogen schoten vuur van contentement. “We kunnen al beginnen aan de inrichting van de kinderkamer in het nieuwe huis. Waw! Een roze kamer! Ik krijg al kriebels in mijn buik. En gaat gij, Amedee, eens kijken op de zolder wat daar nog staat wat we kunnen gebruiken?” Oei, het was al jaren geleden dat ik nog naar de zolder was geweest. Het eerste wat ik tegenkwam was de wieg waarin zowel ons Odette, ikzelf als den boempa hadden geslapen. Wel, ja, verslijten doet die niet. En met een laagje verf zal die de wieg er uitzien als nieuw. Even verderop stond de poussette van ons Odette. Het model dateerde nog van de jaren 1980. Ze zag er wiebelachtig uit en piepte, maar mits wat olie kon ook dat euvel worden verholpen. En in de hoek stond een zak met pluchen beesten en barbiepoppen. “Die laat ik staan,” dacht ik bij mezelf. Want het boeleke van ons Odette wordt geen meisje, maar een jongen! Het zal wel zijn! “Ik ga nu mijn duiven eens loslaten” zei ik tegen mezelf en ging naar het duivenlokaal achter een goed potje bier.
Het toekomstige geslacht van de nieuwe boreling zorgde maandenlang voor spanning. Oda had al roze behangpapier gekocht en ik een voetbal. “Gaan jullie mee naar de echografie?” vroeg Odette. “Misschien zien ze al wat meer.” Dat moest ze geen twee keer vragen. “Oei, veel supporters,” merkte de radioloog op. “Wij willen graag uitsluitsel, dokter” zei ik. “Mijn vrouw zegt dat Odette zwanger is van een meisje, terwijl ik er zeker van ben dat het een jongen wordt.” “We zullen eens kijken,” vervolgde de dokter. Hij smeerde wat gel op Odette haar buik en begon met een toestel daarover te glijden. “Kijk hier ziet ge duidelijk het hoofdje, en daar de armen en de benen. En zie, de foetus ligt goed. Kijk, daar bevindt zich het kleine piemeltjes tussen zijn benen. Het wordt inderdaad een jongen.” Mijn vreugde was zo groot dat ik dansend rond de tafel riep en de dokter een zoen gaf op zijn voorhoofd. Oda, die al pisnijdig was, zonk in de grond van schaamte. “Verexcuseer mij dokter”, stamelde ik uit. “Jij bent echt een warme mens”.
Diezelfde avond was het beeld zonder klank bij ons thuis. Oda kreeg geen woord over haar lippen. Zij moest met beschaamde kaken terug naar de verfwinkel om het roze behangpapier in te ruilen voor blauw papier. En bij wijze van triomf zette ik de voetbal op de schouw. Hij kan maar in de voetsporen treden van zijn vader die kapitein is bij Eendracht Boterhoek.
“Ga je mee naar het zwembad voor mijn cursus zwangerschapszwemmen?” vroeg Odette aan de telefoon. “Floribert zal niet tijdig thuis zijn van zijn werk.” Dat moest ze geen twee keren vragen. Ik viel als enige oudere man wat uit de toon binnen de groep van jonge moeders en trotse vaders. “Ach, een nieuweling,” merkte de zwemleraar op. “Ik ben de vader, maar niet de dader,” antwoordde ik fijntjes. De hele groep keek stomverbaasd op. Ook de zwemleraar kon geen touw vastknopen aan mijn uitleg. “Ik ben niet de dader,” herhaalde ik, “omdat de dader die ook de vader is, vandaag is belet wegens zijn werk. Wel ben ook ik de vader, omdat ons Odette mijn dochter is.” Iedereen moest lachen bij mijn uitleg. En toen ik na enkele oefeningen ook een schouderklopje kreeg van de zwemleraar, voelde ik het meteen. “Ge zijt goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf. “Maar het belangrijkste is dat ons Odette en haar klein boeleke gezond zijn.”
Den boempa (4)
Meepersen
Odette liep op haar laatste benen. Ze had al heel wat ongemakken en kwam dikwijls bij ons thuis. “Een glaasje water,” vroeg ik. “Want je moet veel water drinken. Dat is goed voor de aanmaak van uw vruchtwater.” Toen ik even later een plas water op de grond zag, schoot ik uit mijn krammen. “Maar Odette. Ik heb pas gisteren heel de vloer grondig geschrobd en ge giet nu uw water op de grond.” “Vader,” zei Odette. “Dit is geen gewoon water wat ge ziet. Het is mijn vruchtwater dat is gebroken.” Oei, de toestand was alarmerend! Ons Odette moest hoogdringend naar het ziekenhuis om te bevallen.
In de arbeidkamer kwamen al vlug de eerste weeën. En de opening groeide naar vijf, zeven en negen centimeter. De vroedvrouw stond paraat met al haar gerief om mijn dochter bij te staan. Vooraan lag een washandje waarmee ze met fris water het voorhoofd van Odette depte. Floribert kneep voortdurend in de hand van Odette. Het was niet altijd duidelijk wie de meeste arbeid deed: ons Odette of Floribert. De opening groeide, maar plots viel Floribert met een doffe klap voorover: eerst op het bed en vervolgens op de grond. De vrouw wilde eerst met haar washandje de onfortuinlijke Floribert opnieuw bij bewustzijn brengen. Maar plots sprong ze recht, want de bevalling was nabij. Ze verwittigde de gynaecoloog en vervoerde Odette naar de verloskamer. “Wie gaat er mee voor de bevalling?” vroeg ze. “Ik ben geen specialist, maar heb toch enige ervaring,” stotterde ik. “Ik ben er wel helemaal klaar voor. Voor mij is geen berg te ver en geen brug te hoog. 27 jaar geleden stond ik naast ons Oda voor de bevalling van Odette en alles is toen goed gepasseerd.” “Trek dat groen kostuum aan en volg mij, “ snauwde ze. “Nu onmiddellijk!” Hoe ik met mijn buik in dat kostuum ben geraakt, is mij nog altijd een raadsel. Maar zelden was ik zo vlug gekleed, dankzij de hulp van ons Oda natuurlijk! Daar stond ik dan, in de plaats van Floribert in de hand van mijn dochter te nijpen. Langzaam kwam het hoofdje van Amedee junior te voorschijn. Ook bij mij was de spanning te snijden en stond het zweet op het voorhoofd. Het zal wel zijn! De dokter beval Odette te persen en ook ik perste voluit mee. Maar plots verloor ik de controle over mijn sluitspier. Het was geen harde, maar slappe afgang. Weldra verspreidde zich een onwelriekende geur in de verloskamer. Met de beschuldigende blikken van zowel de gynaecoloog als de vroedvrouw in mijn richting werd ik zo rood als een tomaat. “Verexcuseer mij. Ik denk dat ik iets te enthousiast heb meegeperst,” zei ik tegen de dokter. “Toch zijt ge goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf. De vroedvrouw drukte op het commando van de gynaecoloog met veel kracht op het onderste deel van de buik van Odette, waarna de schouders van de baby te voorschijn kwamen. En dan ging het vlug. Ik zag zijn buik alsook zijn benen met in het midden het kleine piemeltje. Nu was ik pas echt zeker: het is een jongen! Dadelijk begon Amedee junior te krijsen en bekakte tezelfdertijd als eerste daad op deze wereld de vroedvrouw, terwijl de gynaecoloog de navelstreng doorknipte. “Nu hoor je bij de grote mensen,” fluisterde ik in Odettes oor. “Ge zijt nu een grote madame”. Zij weende bij het voelen van haar nog bebloede baby op haar buik.
Den boempa (5)
Kakstoel
“Natuurlijk gaat ons Odette borstvoeding geven,” bevestigde Oda tegen de gynaecoloog tijdens zijn bezoek op de kamer. “De voordelen zijn inderdaad veelvoudig,” vulde hij aan. “De baby wordt minder ziek, de melk heeft een grote voedingswaarde, is altijd op temperatuur en zorgt voor de immunisatie.” “Wat voor een beest is dat?” vroeg ik. “Het betekent dat de baby’s ongevoelig zijn voor besmettingen en het eerste jaar ook veel minder ziek zijn,” verduidelijkte de dokter. “Gij zijt echt een warme mens”, zei ik.
“We zullen dat maar eens proberen,” zuchtte Odette die nog altijd niet ten volle was overtuigd. Zij legde Amedee junior aan haar borst, maar hij kreeg haar tepel niet goed te pakken. “Ik heb dat 27 jaar terug ook met u meegemaakt,” lachte ik. “ Weet je wat ik toen heb gedaan? Ik heb toen eens aan de tepel van Oda gezogen, waarna die onmiddellijk te voorschijn kwam. En klaar was kees. Het zal wel zijn! Allez, Floribert, aan het werk! Het is uw plicht als vader voor uw zoon het pad naar de borst van zijn moeder te effenen.” Luttele seconden later laafde de kleine Amedee zich met volle teugen aan moeders borst.
Er werd op de deur geklopt. “Ja”, riep ik, maar viel bijna van mijn stoel. “Maar mijnheer de burgemeester,” stamelde ik. “Wat een eer!” Ook Oda en Odette stonden met hun mond vol tanden. “Welnu, mijn dochter ligt hier twee kamers verder,” lachte hij. “Zij is bevallen van haar derde kindje. Ik ben blij dat Odette en Floribert de leuze van pater Callewaert indachtig zijn: ‘Crescite et multiplicamini!’, ha, ha, ha.” “Wat voor een beesten zijn dat?” vroeg ik. “Geen recreatie, maar procreatie,” verduidelijkte de burgemeester. “We moeten ons niet amuseren, maar voortplanten. We hebben die jonge generatie immers broodnodig voor het betalen van ons pensioen.” Hij overhandigde namens de partij een doos pampers en namens de gemeente een geboortepremie. “En namens mijzelf en mijn madame heb ik een voetbal mee,” vervolgde de burgemeester. “Amedee junior kan maar in de voetsporen treden van zijn beroemde vader bij Eendracht Boterhoek en uiteraard ook van zijn grootvader, onze stemmenkampioen en toekomstig provincieraadslid!” De burgemeester trok een knipoog: “Amedee, gij zijt een vent van mijn hart.”
De burgemeester was nog maar net buiten of daar stond de journalist van
De Beiaard. Amedee junior werd immers uitverkoren tot
Baby van de week. Trots poseerden Odette en Floribert alsook Oda en ikzelf op de foto met op de voorgrond een pakket bier
Adriaan Brouwer. Ik wist het zeker. Ook die foto komt op het dressoir in de living.
Aangezien er geen complicaties waren, moest ons Odette al na vijf dagen het ziekenhuis verlaten, hoewel ze nog wat ongemakken had. Plots ging mijn lamp branden. “Ik kom onmiddellijk terug,” riep ik. Amper één minuut later stond ik daar terug met een rolstoel, maar iedereen schaterde van het lachen. “Maar je bent een kakstoel gaan halen,” proestte Oda het uit. “Kijk de kakpot zit er nog in”. “Je weet maar nooit was er onderweg gebeurt,” reageerde ik gepikeerd. “Wat ga je doen wanneer ons Odette onderweg een dringende behoefte moet doen? Heb je daar al aan gedacht?” “Toch zijt ge goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf.
Den boempa (6)
Vruchtwater
De eerste zondag van de volgende maand was het grote moment van de doop van Amedee junior aangebroken. Ons Oda stond al op zondagmiddag te popelen, terwijl we pas om half drie in de kerk moesten zijn. “Doe uw nieuw kostuum maar aan,” beval ze. “Als peter moogt ge niet uit de toon vallen.” Na veel gezaag was ik met mijn madame inderdaad een nieuw kostuum gaan kopen. Ook nu was er geen ontkomen aan. “Dat komt nog goed van pas wanneer ge je straks in de provincieraad zit,” zei ze. Toen ik bij de keuze van de plastron niet akkoord was gegaan, schoten haar ogen vuur. En ook nu siste ze tussen haar tanden: “Als ik moet komen helpen, moet ge je het maar zeggen.” Wat doen een mens dan? Zwijgen zeker. Ik moest er opnieuw aan denken toen ik die oh zo lelijke das dichtknoopte.
Zeven kindjes werden die zondag gedoopt en iedere familie kreeg een aantal plaatsen rond de doopvont. Ceremoniemeester Jules werd ingeschakeld om de families naar hun plaats te begeleiden. Hij glimlachte, maar ik keek toch pisnijdig toen ik met Oda, Odette, Floribert en tante Julia de kerk binnenstapte. Was hij niet met mijn schoon jobke gaan lopen? Wel voelde ik mij zeer vereerd omdat wij naast de familie van de burgemeester zaten. Het zal wel zijn!
“Welke doopnaam wil je aan het kindje geven?” vroeg de deken vooraf. “Verexcuseer mij, een doopnaam?” reageerde ik verrast. “Wat voor een beest is dat? Is een gewone naam niet genoeg? Hij mag toch Amedee blijven heten?” De deken lachte: “Maar Amedee, maak u geen zorgen. De doopnaam is eigenlijk hetzelfde van de gewone naam van het kindje. Je moet als peter die naam alleen maar uitspreken tijdens de viering.”
Het plechtige moment van de doop was aangebroken. “We gaan hier vandaag zeven kindjes dopen met water,” zei de deken. “Welke soorten water kennen jullie”, vroeg hij aan de omstaanders. “Bronwater” antwoordde iemand. “Kraantjeswater” zei een ander. “Gedistilleerd water,” merkte ons Oda op, terwijl iedereen glimlachte. Ook ik stak mijn vinger op: “Vruchtwater”, waarna de kerk plat lag van het lachen.
Toch was ik zeer ontroerd toen de deken de woorden uitsprak: “Amedee, ik doop je in de naam van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest.” Daarop volgde een nog groter moment voor de peter: het ontsteken van de doopkaars aan de paaskaars. Ik voelde het meteen. Ceremoniemeester Jules zou hier zijn kans grijpen om weerwraak te nemen voor de trap die ik eerder op zijn kleine teen had gegeven. Schijnheilig hield hij de wacht bij de kaars. Toen ik geconcentreerd het vuur van de doopkaars van de kleine Amedee aan de paaskaars ontstak, voelde ik zijn voet omhoog gaan. Maar precies op het moment dat ik mijn voet geruisloos wegschoof, maakte de burgemeester een ongelukkige beweging met zijn voet vooruit. Het gevolg liet zich raden. Terwijl de onfortuinlijke burgemeester hard riep, zonk Jules weg van schaamte. Het leek alsof het haar van de deken recht stond. Triomfantelijk ging ik terug naar mijn plaats. “Ge zijt goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf. Na de viering stapte ik aan de zijde van de burgemeester de kerk buiten, terwijl Jules langs de zijbeuk afdroop. “Als peter trakteer ik iedereen,” riep de burgemeester uit. “U kan ik niets weigeren,” glimlachte ik. “Er is niets beter dan een goed potje bier, zei mijn vader zaliger altijd” toen we het duivenlokaal tegenover de kerk binnenstapten. “Toch is het belangrijkste dat we allemaal gezond zijn,” viel Oda in.
Eén dag wenen
Ik stond op mijn duiven te wachten die moesten terugkomen van een proefvlucht toen enkele jeugdvoetballers van Eendracht Boterhoek aanbelden. “Ziehier de toekomst van onze stad,” lachte ik. “Wat kan ik voor jullie doen?” “Wij zijn op de baan met kaarten voor de jaarlijkse tombola ten voordele van de jeugd van Eendracht,” zei de oudste van het gezelschap. “En wat valt er te winnen?” vroeg ik, curieus zijnde. “De eerste prijs is een reis naar Parijs en de tweede prijs is één dag wenen,” en ze schoten in een lach. “Amai, dat belooft! Hier ben je aan het goede adres! Jullie zijn mannen van mijn hart. Wat kost een lot?” “Eén euro per stuk”, luidde het antwoord. Ik vroeg vijf lotjes, maar bedacht mij. “Neen, geef er mij tien, of liever twintig. Want ik ben nog nooit naar het buitenland geweest. En wie weet, is het lot mij gunstig gezind.” De voetballertjes waren in hun nopjes. Zoveel lotjes ineens hadden ze nog niet eerder verkocht. “Het is wel noodzakelijk dat de winnaar aanwezig is op de trekking,” zei een van hen bij hun vertrek. “Die vindt volgende vrijdag plaats in de kantine van Eendracht.” “Ik zal daar zeker zijn,” riep ik hem na. In gedachten zag ik mij al varen op de Donau of de Seine. Het zal wel zijn! “Ik ga mijn duiven eens loslaten” zei ik tegen mezelf en ging naar het duivenlokaal achter een goed potje bier.
Ik was stipt op tijd voor de trekking, maar het duurde nog een uur alvorens de hoofdprijzen werden uitgereikt. Voor één dag wenen werd het nummer 824 uitgeloot. Pier Jansen van de oppositiepartij was de gelukkige. Eigenlijk was ik jaloers. Maar in de plaats van een cheque kreeg hij een grote doos. Zit daar een reis in, vroeg ik mij af. En is een dag heen en terug naar Wenen niet wat kort? Tot eenieders verrassing haalde Pier een grote zak ajuinen te voorschijn. Oei: op de lotjes stond het woord wenen in kleine letters! En wanneer je inderdaad tien kilogram ajuin moet pellen, ween je de hele dag! De hele kantine lag dan ook plat van het lachen. Wat een goeie grap! Ook Pier kon smakelijk lachen. “Weet je wat,” zei Pier. “Volgende week is het pensenkermis van Eendracht Boterhoek. Die tien kilo ajuin zal goed van pas komen. Ik schenk ze graag aan de club. Leve Eendracht Boterhoek!” En hij oogstte een gul applaus.
De spanning steeg ten top voor de uitreiking van de hoofdprijs. “Ditmaal gaat het over een echte reis naar Parijs,” vervolgde de voorzitter. “Met de steun van Boterhoek Reizen kunnen wij een prachtige busreis wegschenken met een verblijf van drie dagen voor twee personen in een bescheiden, maar mooi hotelletje in het centrum van de Franse hoofdstad. En het winnende nummer is … 1.726!” Iedereen keek vol spanning naar zijn loten. “Oei, mijn nummers beginnen vanaf 1.727. Ik zit er maar eentje naast. Dit wil zeggen dat mijn buurman dat lot heeft gekocht.” Maar tot mijn grote vreugde zag ik dat hij niet aanwezig was. “Niemand,” riep de voorzitter. “Dan gaat onze onschuldige hand een nieuw nummer trekken …1.746.” Ik voelde het meteen. Dit werd mijn triomf. Wat een entree langs de grote poort! Mijn laatste lotje was inderdaad raak. “Ge zijt goed bezig, Amedee”, zei ik tegen mijzelf, terwijl ons Oda een traan wegpinkte. Haar ogen fonkelden. Het was schoon om zien. “Amedee: van harte proficiat en een goede reis,” zei de voorzitter. “Maar houd vooral uw manieren, dat ge niet tegenkomt wat met de burgemeester is gebeurd. Er is wel één voorwaarde: dat je ons een kaartje stuurt.” “Dat zal ik zeker doen,” triomfeerde ik. “Jij bent een warme mens.”
Op reis naar Parijs (2)
Lichtstad
“Wel Amedee, wat heb ik gehoord? Een reis naar Parijs,” zei de burgemeester op de partijvergadering. “Dit wordt inderdaad mijn eerste grote buitenlandse onderneming,” zei ik triomfantelijk. “Maar wat zei de voorzitter van Eendracht Boterhoek? Zijt gij al naar Parijs geweest?” “Ik ben er niet fier op,” antwoordde de burgemeester met een blos op de wang. “Ik ben al twee keer naar Parijs geweest, maar de tweede keer om mij te gaan excuseren. Ja, mijn madam was niet content.” “Oei, wat erg,” stamelde ik. “Parijs, beste vriend Amedee, is een zeer mooie, maar ook een zeer bekoorlijke stad. Voor mannen is het zeer moeilijk om niet in verleiding te worden gebracht.” Ons Oda, die tijdens de partijvergaderingen de drank bestelt, had het gesprek met een half oor gehoord. Maar ze wist onmiddellijk waar de klepel hing en haar ogen schoten vuur. “Burgemeester,” zei ze, “ik zal er wel voor zorgen dat onzen Amedee in Parijs niet in verleiding komt!”
Twee dagen later liep ik meester Gerard tegen het lijf. “Gegroet meester,” riep ik van ver. “Dat is wel een eeuwigheid geleden. Hoe gaat het? Kunt ge wennen aan uw pensioen?” De ontmoeting was hartelijk. “Proficiat met uw uitslag bij de verkiezingen, Amedee. Ik zag uw portret in De Beiaard, maar ik had u nog niet persoonlijk kunnen feliciteren. Bijna was een oud-leerling burgemeester geworden. Maar dat komt nog wel. Maar wat heb ik gezien? Jullie staan op de lijst van de deelnemers voor de reis naar Parijs?” “Verexcuseer mij. Hoe weet gij dat?” vroeg ik verbaasd. “Welnu, Amedee, het is een grote eer dat uw vroegere meester als reisleider meegaat naar Parijs. Sinds vele jaren is het gidsen een schone bijverdienste. Want je weet toch ook dat het onderwijs maar half en half betaalt. En bovendien kan ik op die manier grote delen van de wereld zien.” “En gaat juffrouw Gerarda ook mee?” vroeg Oda. “Ik ben de laatste tijd gewoon alleen te gaan,” vervolgde de meester. “Het gidsen is een zware en vermoeiende opdracht. Overigens heeft ons Gerarda Parijs al vijftien keer gezien.”
“Wat gaan we bezoeken meester?” wilde ik nog weten. “Er zijn natuurlijk de Eifeltoren en de basiliek van het Heilig Hart die over de lichtstad heersen,” vertelde de meester. “Oei, Parijs een lichtstad? Doen ze hier ’s avonds het licht niet uit? Of geeft Parijs licht uit zichzelf?” antwoordde ik. “Maar neen, Amedee, dat wil zeggen dat ook ’s nachts duizenden lichtjes branden in Parijs. Het wordt er nooit echt donker. Meestal is het wit licht, maar in de omgeving van de Moulin Rouge brandt vooral rood licht, ha, ha ha. Wanneer je rode oortjes krijgt, zie je dat niet. En ik kan u verzekeren: de vrouwelijke bovenstukken van de diensters zijn van prima kwaliteit. Als gids ben ik natuurlijk de omgeving al gaan verkennen. Maar onthoud goed, Amedee, de bovenstukken van de diensters in de Moulin Rouge zijn alleen maar om naar te kijken, niet om aan te raken.” Ons Oda kreeg niet alleen rode oortjes, maar bovenal schoten haar ogen vuur. “Wel meester, dat had ik van u niet gedacht! En lach niet Amedee. Ik zorg er wel voor dat je geen vuile manieren krijgt.” De meester trok mij een knipoog die ik onmiddellijk beantwoordde. We kunnen niet vlug genoeg naar Parijs vertrekken! Het zal wel zijn!
Op reis naar Parijs (3)
Claxons
De zon straalde, toen 48 reizigers onder de leiding van meester Gerard op de autobus stapten. Ik voelde het. Dit zou een onvergetelijke reis worden. Ons Oda had de twee grote valiezen die ze speciaal voor die gelegenheid had gekocht, volgepropt met kleren. Zij was blijkbaar voorzien op alle mogelijke omstandigheden. “Ik wil geenen achterklap. De mensen in Parijs moeten weten dat in den Boterhoek deftig volk woont. Bovendien heb je die valiezen nog zeker van doen als provincieraadslid,” antwoordde ze toen ik de eerste koffer maar met moeite kon opheffen. “Maar, Amedee, wat sta jij daar te prutsen,” zei ze. “Kijk eens goed. Er staan wieltjes onderaan. Zo kun je de valies gemakkelijk vervoeren.” Oei, dat had ik nog niet gezien.
“Wel meester,” zei ik, “het is van de schoolreizen naar het Melipark geleden dat ik nog een busreis heb gemaakt.” Ik voelde de ene jeugdherinnering na de andere naar boven komen. Maar al na een half uur werd ik met de harde werkelijkheid geconfronteerd, waarmee ik al sinds mijn jeugd kamp: mijn zeer kleine blaas. Plots was de toestand alarmerend. “De koeien staan op springen, meester” zei ik toen ik met de hand op mijn kruis naar voren in de bus stompelde. De volgende vijf minuten naar de eerstkomende stopplaats langs de autosnelweg duurden wel een eeuwigheid, maar de ontlading was des te groter. “Merci meester, gij zijt echt een warme mens” zei ik toen ik opnieuw instapte. “Jij bent nog geen haar veranderd,” antwoordde hij.
Na goed anderhalf uur rijden kwam de grens is zicht. “Een van de grote voordelen van het eengemaakte Europa is dat door het Shengenakkoord al vanaf 1993 de grenzen zijn afgeschaft,” vertelde meester Gerard. “Shengen, wat voor een beest is dat?” vroeg ik. Iedereen begon te lachen. “Welnu, Amedee, dat is een dorpje in Luxemburg dat grenst aan Duitsland en Frankrijk. Dit betekent dat alle kapitaal, goederen, personen en diensten vrij kunnen worden vervoerd in de landen van de Europese Unie.” Het kapitaal, dat was mijn portemonnee. De goederen onze twee valiezen en de personen ons Oda en ik. En de diensten? Waren dat de diensters van de Moulin Rouge? Aan de grens verwees meester Gerard naar het grote monument dat werd opgetrokken ter nagedachtenis van de vele seizoenarbeiders, de ‘fransmans’, die tot de jaren 1960 in de bietenoogst gingen werken. Maar ik kon mijn ogen nauwelijks geloven. Dat standbeeld geleek voor 99 procent op den boempa die in zijn jonge jaren nog was mee geweest op campagne. Hoe kan dat nu, vroeg ik mij af.
De reis verliep verder zeer voorspoedig. Toen we Parijs naderden wees meester Gerard naar de verte: “Daar is Disneyland Parijs. Boterhoek Reizen organiseert ieder jaar ook een busreis ter gelegenheid van de eerste communie”. Meteen ging mijn lamp branden. “Als peter van Amedee junior ga ik daar naartoe voor zijn communie,” zei ik tegen Oda. Ze glunderde: “Dan ga ik ook mee.” Haar ogen fonkelden. Het was schoon om zien. Het zal wel zijn!
Bij het binnenrijden van de Franse hoofdstad moesten we de ring op. Zoveel verkeer had ik nog nooit gezien en ik kreeg bijna koppijn van al dat getoeter met de claxons. Moest ik hier burgemeester zijn, dan zou ik meteen het gebruik ervan verbieden.
“De wereld is ons dorp geworden,” zei meester Gerard toen we ons hotelletje bereikten. Hij heeft gelijk. Ik voelde het toen ik voor het eerst voet aan wal zette in Parijs. Toch was ik er mij meer dan ooit van bewust dat niet de Franse hoofdstad, maar den Boterhoek in het centrum van de wereld lag.
Op reis naar Parijs (4)
Bovenstukken
Ons hotel lag in een volksbuurt langs een brede weg in het 18de arrondissement van de Franse hoofdstad. Zo’n boulevards bestaan alleen maar in Parijs, dacht ik. De kamer was inderdaad ‘bescheiden’ zoals in de folder stond. Er stonden een bed, een kast en twee stoelen. We konden met moeite passeren wegens de omvang van onze valiezen. En de douches, het toilet en de lavabo’s bevonden zich in de gang.
“Wat staat er deze namiddag op het programma, meester” informeerde ik. “Er vindt een vrije stadswandeling plaats. Je kunt hier moeilijk verloren lopen want we bevinden ons vlakbij de Sacré-Coeur en die kent iedereen in Parijs.” “Sacré-Coeur, wat voor een beest is dat?” vroeg ik. “Maar Amedee, dat is de grote basiliek daar op de heuvel. Kijk, je ziet daar de koepel van dat prachtige gebouw dat is toegewijd aan het Heilig Hart van Jezus.” “Ons Heer waakt toch nog over Parijs,” zuchtte Oda.
“Er valt geen tijd te verliezen Oda,” zei ik terwijl ik met forse tred in de richting van de basiliek stapte. Maar mijn enthousiasme bekoelde bij het zien van de hoge heuvel die we op moesten klauteren. Normaal is voor mij geen berg te ver en geen brug te hoog, maar Oda haar mond viel open: “Zoveel trappen heb ik nog nooit beklauterd.” Dit was voor haar blijkbaar te hoog gegrepen. Maar plots ging mijn lamp branden. Ik zag tegen een hoekgevel een pijltje met ‘Moulin Rouge’. “Daar moeten we zijn,” dacht ik bij mezelf. “Ge zijt goed bezig Amedee.” Want de geheimzinnige verhalen van de burgemeester en van meester Gerard prikkelden al dagen mijn zinnen. Eerst ging het er zeer deftig aan toe. We passeerden eerst souvenirwinkels, warenhuizen en restaurants, maar naargelang we verder naar beneden gingen, doken de eerste seksshops op. Toen ik even mijn tred vertraagde, gaf Oda een ruk aan mijn arm. “Je moet er zelfs niet aan denken hier binnen te gaan,” zei ze terwijl haar ogen vuur schoten. “Maar Odake, er staat op + 18,” pruttelde ik nog even tegen. “Vanaf 55 jaar is dat opnieuw verboden,” siste ze tussen haar tanden. In de verte verschenen de wieken van de Moulin Rouge. “Amaai, zo’n klein molentje,” riep ik uit. “Mijn duivenkot is groter.” Wat mij opviel was dat hier alleen nog maar mannen rondliepen en dat de schaars geklede jonge dames die met schone bovenstukken in vitrines zaten zeer vriendelijk waren. “Oei, die trekt hier goed op het krullebolleke van de sociale dienst,” merkt ik op en ik wuifde even naar haar. Toen de vrouw ons wenkte, schoot ons Oda uit haar krammen. “Als ik moet komen helpen, moet ge het maar zeggen,” krijste ze. Oei, de toestand was alarmerend. Ik wierp het meisje nog vlug een klein handje en een knipoog. Ze lachte. We verstonden elkaar zonder woorden. “Dat is toch een vriendelijk meisje” dacht ik bij mezelf. “Die krullebollekes hebben toch iets speciaals.”
Aan de Moulin Rouge viel mijn mond open. De foto’s toonden, zoals meester Gerard had gezegd, een schone collectie vrouwelijke bovenstukken. “Maar de prijs is ook schoon,” zei Oda. “200 euro per persoon voor een vertoning. Dat kunnen we met ons brugpensioen niet betalen. Doe vanavond uw ogen eens toe en droom er eens van.” “Kijk, Oda”, merkte ik op. “Hier vertrekt een toeristisch treintje naar de Sacré-Coeur en Montmarte. Wij komen morgen zeker terug!”
Op reis naar Parijs (5)
Skeletten en ratten
Onze eerste nacht in Parijs was er een om niet snel te vergeten. Het zal wel zijn! “Waar het licht niet uitgaat, is er altijd lawaai,” dacht ik bij mezelf. Want de ene keer raasden toeterende auto’s voorbij en een andere keer hoorden we loeiende sirenes, terwijl op straat met flarden Afrikaanse muziek en gezang te horen waren. Ik herkende dat ritme. Dat geleek op de film die ik lang geleden had gezien op de missietentoonstelling in de Katholieke Kring. Maar de hele nacht deed ik geen oog dicht, temeer daar Oda in het veel te smalle bed naast mij lag te ronken. Mijn gedachten gingen evenwel niet naar de collectie schone vrouwelijke bovenstukken, maar naar ons Huisje Weltevree op den Boterhoek en naar mijn duiven. “Odette zal toch niet vergeten zijn ze eten te geven?” vroeg ik mij af.
“Is dat nu dat fameuze Frans brood,” vroeg ik Oda toen ik ’s morgens daar met moeite een stuk kon van afbijten. Appelsiensap aangelengd met water, een tas koffie uit een termos, wat taai brood en in het midden van de tafel een grote pot confituur: dat was ons ontbijt. Ik had mij Parijs toch anders voorgesteld. “Op het programma staat een avontuurlijke tocht,” lachte meester Gerard. De bus bracht ons naar de ‘catacomben’. We gingen 130 treden naar omlaag en belandden na een fototentoonstelling in een smalle onderaardse gang waar miljoenen beenderen en skeletten op elkaar lagen opgestapeld. Wat volgde was een tocht van wel twee kilometer met niets anders dan skeletten en skeletten. Ze kwamen mijn oren uit. We waren bekaf toen aan het einde van de tocht ons opnieuw 130 treden bergop wachtten. “Ik denk dat ik twee kilo ben vermagerd,” zei ik tegen Oda. “Om nog meer te vermageren zult ge opnieuw naar Parijs moeten komen,” lachte ze. Maar daar kon ik niet mee lachen.
Ik kon evenmin lachen bij onze volgende avontuurlijke halte: het rioolmuseum. Wie krijgt het nu in zijn kop een museum te maken over de riolen? Maar meester Gerard was onder de indruk. “Parijs heeft het grootste ondergrondse rioolnet ter wereld,” vertelde hij. “Er leven in de riolen onder de grond meer ratten dan inwoners boven de grond. De ratten worden niet uitgeroeid omdat ze iedere dag tonnen vuil opvreten.” Ons Oda en ik bedankten voor een rondleiding. Het kraampje met het opschrift ‘crêpes’ recht tegenover het museum interesseerde ons meer. De man verkocht flensje die vier keer werden opgevouwen tot een frietzak. “Er is geen discussie mogelijk,” zei ik. “De frieten van frituur Boterhoek bij ons aan de kerk zijn veel lekkerder.” “Ik zou graag mijn duiven eens loslaten” zei ik tegen mezelf, maar zag tot mijn ontgoocheling geen enkel duivenlokaal in de buurt waar ze een goed potje bier verkopen.
De autobus reed verder naar het standbeeld van Jeanne d’Arc. “Dat was nog eens een madam,” vertelde meester Gerard. Verder gingen we via de Place de la Concorde, een vliegtuig heb ik daar niet gezien, naar de Arc de Triomphe aan de Champs Elysees. We passeerden langs het presidentieel paleis. Ik keek of Carla Bruni niet op het balkon stond, maar ze zal waarschijnlijk haar baby een verse pamper moeten geven. Maar ach ja, het is waar. In de plaats van president Sarkozy woont daar nu een Hollander. En nochtans wappert daar de Franse vlag en niet die van Nederland.
Daarop gingen we het lichaam van Napoleon groeten, reden langs de Eifeltoren en bezochten als kers op de taart de Tour Montparnasse: met 210 meter de hoogste wolkenkrabber van Europa. Ik tuurde aan de horizon in de richting van Brussel. Ik was het bijna zeker. Lag daar in de verte den Boterhoek niet?
Op reis naar Parijs (6)
Souvenirs
Mijn tweede nacht in Parijs verliep een stuk beter dan de eerste. Maar ditmaal was het Oda die nauwelijks een oog dicht had gedaan. “Ge hebt toch geen reden om te piekeren,” zei ik ’s morgens toen ik de verse kleren aandeed die Oda had klaargelegd. “Geniet eens van die prachtige stad.” “Gij hebt mooi spreken,” antwoordde ze. “Gaat gij voor de souvenirs zorgen? Ik moet nog iets kopen voor Odette, Floribert, Amedee junior en tante Julia. En we kunnen nonkel Florimont en tante meetse toch ook niet vergeten? En wat met de burgemeester? Terwijl alles hier om te duurder is.”
Ik zag ons Oda opfleuren toen meester Gerard na het ontbijt aankondigde om speciaal voor de vrouwen wat winkels te bezoeken. Eerst bezochten we een ondergronds winkelcentrum bij het Louvre waar het licht binnenviel via een ondergrondse piramide. “Piramiden op hun kop zetten: dat is nog eens een goed gedacht!” riep ik uit. En daarna gingen we naar het grote warenhuis Galerie Lafayette aan de Boulevard Haussmann. Terwijl de vrouwen al de vitrines aflikten, gingen wij naar de mooie balkons en de koepel kijken. Maar bij onze terugkeer liep ons Oda er maar beteuterd bij. Oei, de toestand was alarmerend. De tranen stonden in haar ogen: “Wat is alles hier duur. Ik heb nog gevraagd of er bij een mooie sacoche geen nulletje te veel stond, maar ik werd uitgelachen.” Ik pakte haar eens goed vast. “We lossen dat probleem wel op, want we gaan van hier naar de artiestenwijk Montmartre. En daar vinden we zeker iets.” Oda fleurde wat op. “Ge zijt goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf.
“Oei, wat een drukte”, kraamde ik uit. Je kon in Montmartre op de koppen lopen. Ten allen kanten presenteerden artiesten hun schilderijen en nodigden ons uit een portret te tekenen. “Hoeveel moet dat kosten, kerel?” en ik wreef mijn duim en wijsvinger over elkaar. “Cinquante euro’s” antwoordde hij. “Wablief, vijftig euro? Ik plak op geen papier kerel,” zei ik en stapte verder. Even verder stond ik aan de grond genageld. “Amai, Oda, kijk eens wat een mooie schilderij van een duif. Wat denk je? Om in onze living te hangen boven het dressoir?” “Dat is inderdaad schoon,” bevestigde ze. Maar de prijs was ook schoon. “Wat denken die stukjes artiesten wel? Tweehonderd euro voor een schilderij van een duif! Ik zal er zelf een schilderen en die zal gegarandeerd mooier zijn,” reageerde ik.
Beneden Montmartre stond de bus te wachten om ons terug naar huis te brengen, terwijl Oda nog altijd geen cadeautjes had. Maar wanneer de nood het hoogst is, is de redding nabij. Juist voor de bus stond een Afrikaan tassen en horloges van het bekende merk Gucci te verkopen. En dat tegen spotprijzen. Kwam die man daarvoor speciaal uit Afrika? Voor vijftig euro hadden we ons gerief voor de hele familie. Ik heb Oda nog nooit zo gelukkig gezien: “Ze zullen nogal opkijken! Een echte Gucci!”
Aan de kerk van den Boterhoek stond heel de familie ons op te wachten. We namen afscheid van meester Gerard en stapten moe, maar gelukkig ons Huisje Weltevree binnen. Natuurlijk ging ik eerst mijn duiven groeten. Het zal wel zijn! En na een goed potje bier kropen we tussen de lakens van ons vertrouwde bed. “Toch is het belangrijkste dat we allemaal gezond zijn,” zei Oda. Toen ik mijn ogen dichtdeed, zag ik in gedachten de schone collectie vrouwelijke bovenstukken van de Moulin Rouge. “Volgende keer ga ik daar zeker naar kijken,” overtuigde ik mezelf.
Perceptie
“Amedee, belofte maakt schuld,” zei de burgemeester. Over drie maanden zijn er provincieraadsverkiezingen. En gij zijt onze man. Ge kunt op onze steun rekenen. Ge staat op de tweede plaats en mits een kleine stemmenwinst verovert onze partij zeker een tweede zetel in de provincieraad. Wij geloven erin, maar gelooft gij er ook in? Zijt ge er klaar voor?” “Het zal wel zijn, burgemeester,” antwoordde ik gevat. “Voor mij is geen berg te ver en geen brug te hoog. Eigenlijk heb ik liefst de tweede plaats. Die brengt geluk, zoals bij de gemeenteraadsverkiezingen.”
De burgemeester zat persoonlijk de campagnecommissie voor. Die bedacht de slogans voor de affiche en de folders. Een hele reeks passeerde de revue: Gelukkig bestaat Amedee, Was ik maar Amedee, Iedereen kent Amedee, Amedee: een wissel op de toekomst voor uw provincie. Ten slotte viel de keuze op twee prachtige slogans: het eerste was Een origineel idee? Stem Amedee bij een mooie foto die werd getrokken op mijn duivenkot. Voor de tweede slogan Maak je niet dik, Amedee is de mode poseerde ik met mijn buik vooruit bij een bord van de wijk Boterhoek. Ik zag de provincie en eigenlijk ook de hele wereld al aan mijn voeten liggen. De affiches werden voor de ramen van de partijleden gehangen en op groot formaat op de borden geplakt. Uiteraard was ons Oda van de partij wanneer die werden geplaatst. Alleen zij hanteerde de papborstel. “Wat een zalig gevoel om over het gezicht van mijnen Amedee te wrijven,” zei ze. En op haar gelaat verscheen een brede glimlach. Haar ogen fonkelden. ’t Was schoon om zien. Een van die sloebers van de partij sloeg een nagel op mijn portret precies te midden van mijn oorlel, alsof ik een oorbel droeg. Ik moest er hartelijk om lachen. Ik voelde het: deze verkiezingen worden een grote triomf.
Een grote verrassing was wel de folder die in alle bussen werd verspreid. Hier luidde de titel Met Amedee in zee. De aanhef van het hoofdartikel dat de burgemeester persoonlijk had geschreven, luidde: “Amedee is de jongste sensatie van de politiek in onze provincie. Als een integere en intelligente vis in politiek water is hij als geen ander beter geplaatst om de grote uitdagingen van onze tijd aan te gaan.” “Oei, burgemeester,” zei ik, toen ik de folder voor het eerst zag: “Kunnen we die wel verspreiden? Ik kan immers niet zwemmen. En ik wist ook niet dat onze provincie voor grote uitdagingen staat.”
“Maar dat is allemaal niet belangrijk,” drukte de burgemeester mij op het hart. Waar het over gaat is de perceptie.” “Verexcuseer mij, een perceptie, wat voor een beest is dat? Een receptie dat ken ik, maar een perceptie?” “Maar Amedee,” vervolgde de burgemeester, “het gaat erover dat we een mooi en goed beeld van u ophangen, dat je vertrouwen inboezemt bij de mensen en dat we het effect van bij de gemeenteraadsverkiezingen nu gaan uitspelen in de provincie. Tijdens de campagne moet je altijd lachen en zoveel mogelijk mensen de hand schudden, maar ambetante journalisten van uw vel schudden.”
“Is het goed dat wanneer ik iemand ontmoet met warme handen, dat ik dan zeg: ‘jij bent een warme mens’,” antwoordde ik. “Zie je wel Amedee, je bent nog slimmer dan ik dacht,” riep de burgemeester uit. “Je bent een vent van mijn hart. Vooruit: laten we geen tijd verliezen. Onze partij moet zegevieren!”
Provincieraadslid (2)
Amedeus-effect
“Dit wordt een gevecht man tegen man.” De burgemeester keek mij recht in de ogen. De tegenpartij schoof immers Pier Jansen naar voren – eveneens op de tweede plaats. De slag om de provincie zou worden beslecht op den Boterhoek. Zelf schrok ik daar niet van. Lag hier immers niet het centrum van de wereld? “We mobiliseren al onze militanten,” kondigde de burgemeester aan. “En het aantal borden wordt verdubbeld. Er komen nieuwe affiches met de slogan Amedee beter dan goed. Kunt ook gij nog een tandje bijsteken?” “Op mij kunt ge rekenen burgemeester!” riep ik uit. “We zullen alle mensen eens laten zien wie den echten Amedee van den Boterhoek is.”
Naarmate de datum van de verkiezingen naderde, voelde ik het: dit wordt een entree langs de grote poort. De burgemeester heeft inderdaad een ‘hoerinstinct’ want de triomf op de verkiezingsdag was nog groter dan bij de gemeenteraadsverkiezingen. Na de gedeputeerde van onze partij behaalde ik met 9.618 stemmen het grootste aantal in heel de provincie, en het dubbele van Pier Jansen. “Nu hebben we Pier definitief uitgeteld,” triomfeerde de burgemeester. Ik voelde mij met reden de keizer van den Boterhoek. “Ge zijt goed bezig, Amedee” zei ik tegen mezelf. Arm in arm met de burgemeester groette ik de militanten. “Amedee, Amedee ...” riepen zij in koor.
“Er is hier werkelijk sprake van een Amedeus-effect”, glunderde de partijvoorzitter. “Verexcuseer mij voorzitter,” zei ik, “maar mijn naam is Amedee.” “Amedeus is uw naam in het Latijn,” lachte de voorzitter.”Dat klinkt veel chiquer. Amadeus Mozart was een grote componist en Amedeus van den Boterhoek is een groot politicus in wording. Je weet toch dat de provincie de springplank is naar de nationale politiek: het parlement en wie weet de regering! Jij gaat een grote carrière tegemoet!”
Op de dag van mijn eedaflegging legde de partij een autobus in om samen dat grootse moment te vieren. Op de eerste rij zaten Odette, Floribert, tante Julia, nonkel Florimont en tante meetse en uiteraard Oda. Haar ogen fonkelden. Het was schoon om zien. Uitgedost in mijn nieuw kostuum was ik fel onder de indruk van dat schoon batiment en al dat volk. Ieder moest om beurt de eed afleggen in de handen van de gouverneur. Toen ik naar voren werd geroepen, daalde een warm applaus neer. Odette stak haar duim omhoog, alsof ze zei: “Gij zijt nu een grote mijnheer, vader.” “Mag ik een vraagje stellen, mijnheer de gouverneur?” vroeg ik. “Absoluut,” antwoordde deze. “Ik wens niet alleen trouw te zweren aan de koning, maar ook aan koningin Fabiola en vooral de prinsen Filip en Laurent. Omdat zij het niet gemakkelijk hebben, wil ik hen een riem onder het hart, verexcuseer een hart onder de riem, steken. Ik ben een royalist in hart en nieren. Mijn vader stond nog op de barricaden tijdens de koningskwestie in 1950 en wij hebben thuis alle koekendozen met foto’s van de koninklijke familie.” Een stijgend hoongelach ging door het halfrond en het barometer van de gouverneur stond op onweer. “Oei, ik moet mij dringend herpakken, Amedee” zei ik tegen mijzelf. “Mag ik nu de eed afleggen, mijnheer de gouverneur?” Hij knikte. Op plechtstatige toon zei ik met wijs- en middenvinger hoog in de lucht in één vloeiende beweging: “Ik zweer getrouwheid aan de koning, gehoorzaamheid aan de grondwet en de wetten van het Belgische volk”. Ik had die zin wel honderd keer geoefend voor de spiegel. “Ge ziet wel: oefening baart kunst, Amedee,” zei ik tegen mezelf. De fotograaf van
De Beiaard maakte wellicht het schoonste portret uit zijn carrière.
Provincieraadslid (3)
Eigen gedacht
Door mijn monsterscore zou ik normaal zijn gebombardeerd tot fractieleider van mijn partij in de provincieraad. Maar de gedeputeerde en de burgemeester namen mij apart. “Amedee, Pier Jansen is ondanks zijn slechte uitslag toch verkozen en hij zal u voortdurend het vuur aan de schenen leggen,” verduidelijkte de burgemeester. “Daarom hebben we een beter plan,” vulde de gedeputeerde aan. “Jij wordt onze fractieleider in twee belangrijke commissies waar je kunt schitteren. Als duivenliefhebber komt u de commissie Cultuur en Sport toe, en wat denk je van Landbouw? Jij woont toch in een landelijke streek. Hier kun jij de belangen van de boeren verdedigen: zowel die van den Boterhoek als van heel de provincie. Je kunt de mensen eens laten zien wie den echten Amedee van den Boterhoek is. En zo kun je tegen de volgende verkiezingen langzaam doorgroeien naar het fractievoorzitterschap.” “Jij bent een warme mens, gedeputeerde” zei ik.
Op mijn eerste vergadering van de commissie Landbouw stond het punt van de rattenbestrijding op de agenda. “We moeten de ratten zowel op openbare als op publieke domeinen blijven bestrijden,” zei een specialist. “Ze ondergraven immers dijken en grachten en beschadigen landbouwgewassen. Bovendien verspreiden ze ziekten. Omdat de rattenplaag opnieuw toeneemt, wil de vzw Rato meer middelen inzetten voor de rattenverdelging in onze provincie. Ons einddoel blijft onverminderd het uitroeien van zowel de muskusrat als de bruine rat.”
De meeste provincieraadsleden knikten instemmend. “Verexcuseer mij,” zei ik. “Ik ben geen fan van Gaia, maar als dierenvriend en duivenliefhebber, moet mij toch iets van het hart.” Meteen paste ik een truc toe die de burgemeester mij had geleerd. “Tijdens een studiereis, hm, hm, in Parijs bracht ik een bezoek aan het Rioolmuseum en maakte ook kennis met de positieve kanten van de ratten. Weet je dat in de riolen van Parijs meer ratten wonen dan Parijzenaars boven de grond? En die ratten eten iedere dag tonnen afval op.” Ik zag verwonderde blikken bij veel collega’s. “Ge zijt goed bezig, Amedee” zei ik tegen mezelf toen ik mijn rede voortzette. Ik voelde het. Dit wordt mijn triomf. “Misschien kunnen we de ratten ook inschakelen bij het opeten van het afval van onze provincie?” Maar wat volgde, was verstomming en hoongelach. “Maar onze provincie is toch Parijs niet?” merkte mijn buurman op. “Ratten zijn geen zegen, maar een ware pest,” zei een ander. Ik was vooral tevreden dat niet naar mijn ingangsticket van het Rioolmuseum werd gevraagd, want desgevallend kon ik dat niet voorleggen.
De commissievoorzitter riep: “Wie gaat akkoord met het nieuwe voorstel dat hier op tafel ligt om de ratten te bestrijden? Zestien vingers gingen in de lucht. “Wie stemt tegen? … Niemand … En wie onthoudt zich … Niemand? En gij Amedee, stemt gij niet?” “Voorzitter, ik ga niet ja of niet neen stemmen.” “Maar als ge u onthoudt, moet ge een motivering geven. Dat is hier de gewoonte,” vervolgde de voorzitter. “Als dierenvriend ben ik tegen de uitroeiing van de ratten,” zei ik. “Stem je neen?” vroeg de voorzitter. Ik wist het op de duur zelf niet meer.
Na de zitting was de commissievoorzitter razend: “Wat ben je van plan Amedee?” zei hij op strenge toon. “Ik mag toch mijn eigen gedacht hebben,” antwoordde ik. “Dat mag zeker, maar als er moet worden gestemd, steun je altijd de meerderheid. Begrepen! Ik wil niet dat er in
De Beiaard van deze week een artikel staat over een dissident in de provincieraad.”
Provincieraadslid (4)
Meesterplan
“Ik weet dat de provincie grote problemen kent,” zei ik op ernstige toon tijdens mijn eerste grote speech voor de voltallige provincieraad. Mijn partijgenoten knikten instemmend. “Zeer ernstige problemen,” voegde ik daar nogmaals aan toe. Ook die truc had de burgemeester mij geleerd. “Maar toch moeten we, collega’s, kunnen en durven dromen. Wij moeten nu beslissingen nemen waar onze kinderen en kleinkinderen later fier kunnen op zijn.” Het werd muisstil in de zaal. “Wij hebben een aantal provinciale domeinen verspreid over de hele provincie,” vervolgde ik. “Die kennen een groot succes. Het is alleen jammer dat de inwoners van een groot gebied verstoken blijven van zo’n domein. In een straal van twintig kilometer rond den Boterhoek bevindt zich geen enkel provinciaal domein. Wij mogen niemand verdiscreminereren, excuseer credismineren, sorry met al die moeilijke woorden: discremenireren … of zo iets. U weet wel wat ik bedoel,” voegde ik eraan toe, terwijl iedereen lachte. “Daarom pleit ik in mijn persoonlijke naam, in naam van mijn stad, en in naam van mijn partij voor de oprichting van het Provinciaal Domein Den Boterhoek. Op het uitgestrekte domein tussen de kerk, de molen en de vele duivenhokken – ik ijver ervoor om die als monumenten te klasseren – kan onder andere een golfterrein worden aangelegd. Dit is een unieke gelegenheid om deze sport die nu ook Olympisch is, te democratiseren. Als kleine duivenmelker heb ik dan ook besloten die sport aan te leren om bij de opening de strijd aan te gaan met niemand minder dan Tiger Woods. Ja, ik ben gewaarschuwd. Ik zal mijn vrouwvolk goed in de gaten houden!”
Hoewel velen, met Pier Jansen op kop, mijn woorden onthaalden op hoongelach, liet ik mij niet van mijn stuk brengen. “De kers op die schone taart is de oprichting van een Provinciaal Centrum voor de Duivenmelkers, afgekort ProDuif. We moeten de duivenmelkers niet uitmelken, maar stimuleren. De jaarmarkt in Sint-Lievens-Houtem is erkend als werelderfgoed door de Usenco, excuseer de Ucenso, neen de Unesco. Waarom wordt de duivensport niet erkend? Zo’n erkenning kan de teloorgang van die nog altijd populaire sport tegengaan. Zo kan ProDuif mobiele duivenhokken uitlenen aan scholen zodat kinderen al vanaf jonge leeftijd kennis kunnen maken met deze unieke sport, met de bedoeling hen zo de smaak van het duivenmelken te pakken doen krijgen. En aan de ingang van het centrum moet een groot standbeeld komen dat een duivenmelker in beeld brengt tijdens de beoefening van zijn sport, zoals dat met de ‘fransmans’ is gebeurd aan de grens met Frankrijk.” “Ge zijt goed bezig, Amedee” zei ik tegen mezelf, want het gelach ruimde stilaan plaats voor waardering. Zelfs Pier Jansen zat geboeid te luisteren. Ik besloot met de gloedvolle woorden: “Ik droom dat mijn kleinzoon Amedee junior trots zal opkijken naar onze provincie.” Jammer dat Oda en Odette nu niet in de tribune zaten om dit gloriemoment mee te maken, treurde ik.
“Wij waarderen het voorstel van masterplan van collega Amedee,” zei de fractieleider van de coalitiepartij. Oei, een masterplan: wat voor een beest is dat, dacht ik bij mezelf. Van een meesterplan heb ik al gehoord, hoewel ik betwijfel of meester Gerard wel zo’n plan had. “Ik stel voor de uitwerking van dat plan toe te vertrouwen aan een nieuw op te richten commissie onder de leiding van Amedee,” vervolgde de fractieleider. “Dit wordt een entree langs de grote poort,” dacht ik. “Nog even geduld en den Boterhoek wordt echt het centrum van de provincie. Het zal wel zijn!”
Provincieraadslid (5)
Allesverbrander
Om zes uur ’s morgens ging plots de telefoon. “Als er maar niets is gebeurd met ons Odette,” dacht ik. Nog half slaapdronken nam ik de hoorn op. Oei, het was de gouverneur. “Mijnheer Amedee”, zei hij. “Verontschuldig mij u zo vroeg wakker te bellen, maar we hebben een probleem. Ieder jaar kopen wij met de deputatie in Frankrijk wijnen voor de provincie. Maar zowel de gedeputeerde van uw partij als de fractieleider zijn ziek. Vandaar dat gij de volgende in de rij zijt die in aanmerking komt om mee te gaan. Wel vertrekken we straks om negen uur aan het Provinciehuis. Ziet ge dat zitten?” “Absoluut, mijnheer de gouverneur. Jij bent echt een warme mens” stamelde ik. Nog geen minuut later was het alle hens aan dek in Huisje Weltrevree. “Nog een geluk dat ik u een grote en schone valies heb gekocht,” zuchtte Oda, die daar mijn halve kleerkast in stopte. “En ge doet uw schoon kostuum aan. Ge moet er proper op staan. Dat is hier een serieus geval. Wanneer gij daar gelijk een clochard naar toe gaat, zal de gouverneur zeggen: amai, den Amedee heeft toch een vuile vrouw. Ik wil geenen achterklap!” Klokslag negen uur vertrok de minibus met het hoge gezelschap. Aan de grens salueerde ik opnieuw het standbeeld van boempa als ‘fransman’.
“Al in Frankrijk geweest?” vroeg de gouverneur. “Absoluut,” zei ik. “Vooral Parijs is vertrouwd gebied,” antwoordde ik zelfverzekerd. “Ja, Parijs is mooi, maar verleidelijk,” luidde zijn repliek. “Het zal wel zijn!” riep ik uit. Met heimwee dacht ik terug aan de schone vrouwelijke bovenstukken.
“Een wijnkenner?” vervolgde de gouverneur. “Er is niets beter dan een goed potje bier, zei mijn vader zaliger altijd,” antwoordde ik. “Maar ik ben een allesverbrander. Mijn machine werkt op alle soorten vloeistof. Op voorwaarde dat er wat alcohol in zit, ha, ha, ha.” Even later stopten we aan de eerste wijnkelder en na de rondgang volgde een uitgebreide proeverij. “Jullie kunnen nu al oefenen,” zei de gouverneur, “want straks vindt de jaarlijkse wedstrijd blindproeven plaats.”
Diezelfde avond zaten wij in stilte met een scheutje wijn in een groot glas. Iedereen stak daar zijn neus in, draaide het glas rond en dronk al slurpend enkele teugjes. “Welke onbeleefderikken!” dacht ik bij mezelf. “Uit welke streek komt deze wijn?” vroeg de gouverneur. “Oei, ik kende niet veel streken in Frankrijk, maar omdat ik met mijn duiven regelmatig op Zuid-Frankrijk speel, zei ik spontaan: “Bordeaux”. Iedereen keek verbaasd op over zoveel kennis. De tweede proef was het raden van de druivensoort. “Met welke duif is deze wijn gemaakt: Cabernet Sauvignon, Gamay, Malbec, Moriot, Mourvèdre of Pinot Noir” vroeg de gouverneur. Denkend aan de zwarte kat van ons Odette twijfelde ik geen ogenblik: “Pinot Noir.” De mond van de gouverneur viel wijd open.
“Wel Amedee,” zei hij op de terugreis, terwijl hij zijn arm om mijn schouder legde. “Ik heb mij zwaar in u vergist. Ik dacht immers dat gij zo dom waart als het paard van Christus.” “Oei, ik wist niet dat Christus een paard had,” stamelde ik. “Ons Heer reed vaak op een ezel en dat zijn inderdaad domme beesten.” “Ge zijt goed bezig, Amedee” zei ik tegen mezelf. De gouverneur trok mij een knipoog. Het zal wel zijn!
Provincieraadslid (6)
Met alle Chinezen …
“Amedee, volgt gij tijdelijk de werking van de commissie Internationale Relaties op” vroeg de gedeputeerde. “Uw collega is immers ziek. En het is morgen vergadering” “Met veel plezier,” antwoordde ik. “Is het een probleem dat met uitzondering van Frankrijk mijn kennis over het buitenland beperkt is”, merkte ik op. “Absoluut niet,” reageerde de gedeputeerde. ’s Anderendaags zat ik toch wel naast Pier Jansen in de commissie zeker. Op de agenda stond de evaluatie van het vriendschaps- en samenwerkingsakkoord met de Chinese provincie Hebei. Ik hoorde het in Keulen donderen. “De resultaten van de missies van de voorbije twintig jaar waren uitstekend,” werd verteld “en later dit jaar plannen we een nieuw bezoek ter plaatse. De traditie wil dat ook één provincieraadslid in onze delegatie zit. Wie stelt zich kandidaat?” Pier Jansen stelde zich onmiddellijk recht: “Collega’s, als advocaat verdedig ik de belangen van verschillende grote bedrijven uit onze provincie die exporteren naar China. Ik ben kandidaat om mij ter plaatse te gaan vergewissen van de contracten die zijn afgesloten. Dit lijkt mij zeer belangrijk in functie van de tewerkstelling in onze provincie. Mogelijk kan dit in de toekomst leiden tot nog meer jobs waardoor de werkloosheid kan dalen.”
“Wat denkt mijnheer Pier wel,” dacht ik bij mezelf. “Wie heeft de meeste stemmen gehaald op den Boterhoek? Die reis naar China komt mij toe.” Ook ik stelde mij recht. “Welke is uw motivering, Amedee” vroeg de gedeputeerde. “Een fenomeen van de jongste jaren is de verkoop van duiven uit onze provincie aan opkopers in China. Als voorzitter van de werkgroep die de oprichting bestudeert van het Provinciaal Centrum voor de Duivenmelkers ProDuif, dat deel zal uitmaken van het nieuw op te richten Provinciaal Domein Den Boterhoek, is het van het grootste belang het welzijn van de verkochte duiven ter plaatse te gaan bekijken. Als dierenliefhebber en duivenmelker vind ik dat het welzijn van de duiven boven alles gaat.” “Ge zijt goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf. Pier Jansen, die nattigheid voelde, zei hardop: “Mijnheer de gedeputeerde, is dit een grap?” “Stilte,” beval de gedeputeerde. “We hebben twee kandidaten. Ik stel voor dat we een schriftelijke stemming houden.” Welk een geniale zet! Ik voelde het meteen: dit wordt mijn triomf! Aangezien ik in de meerderheid zit en Pier in de oppositie, was de zaak vlug beklonken. Pier droop ontgoocheld af. “De keizer van den Boterhoek gaat naar China,” triomfeerde ik.
Ons Oda kon haar ogen nauwelijks geloven. “Nog een geluk dat ik voor onze reis naar Parijs twee valiezen heb gekocht,” lachte ze, “want ik moet u kleren meegeven voor een hele week.” Ik moest alleen nog naar het Tropisch Instituut mijn pikuren gaan halen. Ik ben geen held op dat vlak, maar wat doet een mens wanneer China wenkt? Dan bijt ge eens extra op uw tanden. Voor mij is geen berg te ver en geen brug te hoog. “Het worden er een hele rij,” waarschuwde de verpleegster. “Eerst zijn er hepatitis A en B en vervolgens tyfus, kinkhoest en gele koorts en ten slotte vogelgriep.” Ik sloeg alle kleuren van de regenboog uit. “Al die pikuren zijn niets,” zei ik, “maar vogelgriep. Zie eens dat ik die meebreng uit China? Dan gaan al mijn duiven dood. En is de vogelgriep ook niet overdraagbaar op de mens? Verexcuseer mij madam. Met alle Chinezen, maar niet met den dezen. Dit is een stap te ver. Ge moogt uw vogelgriep houden en al uw Chinezen ook. Amedee blijft op den Boterhoek! Want het belangrijkste is dat we gezond zijn.” “En nu ga ik eerst mijn duiven eens loslaten” zei ik tegen mezelf bij mijn aankomst op den Boterhoek en ging naar het duivenlokaal achter een goed potje bier.
Te dik
“Amedee, dat is jaren geleden,” riep den doktoor uit. “Ach, ja, van toen ge bij ons vader zijt geweest,” zei ik. “En de week nadien was hij dood. God hebbe zijn ziel!” “Wat scheelt er Amedee?” vroeg den doktoor. “Het belangrijkste is dat we gezond zijn, zegt ons Oda altijd. Maar ik voel mij wat slapjes de laatste tijd,” antwoordde ik. “Ik jaag mij op omdat mijn duiven niet al te goed vliegen. En dan is er nog het vele werk: voor ons Oda thuis en voor de partij. En niet te vergeten mijn mandaat in de provincieraad dat ik stipt wil vervullen. Het wordt misschien wat veel op mijn jaren.” “Maar dat is allemaal niet zo erg,” repliceerde den doktoor. “Dat is normaal. Dit wil zeggen dat ge pas nu volop in uw midlifecrisis zit. Voor de een komt dat wat vroeger en voor de ander wat later.” “Oei, een midlifecrisis, wat voor een beest is dat?” vroeg ik. “Crisis, crisis. Als sinds de trouw met ons Oda in 1980 spreekt iedereen over crisis hier en crisis daar. Het schijnt dat alles de voorbije jaren nog veel erger is geworden met de huizencrisis in de Verenigde Staten. Wat een geluk dat die crisis nog niet is doorgedrongen tot op den Boterhoek. Want hier staat geen enkel huis te koop. Toch niet dat ik weet. Maar wat heb ik met die crisis te maken? En wat is een minilief?”
“Dat wil gewoon zeggen dat ge een dagje ouder wordt,” stelde den doktoor mij gerust. “Sommige mannen hebben het wat lastig met het keren van jaren. Eenmaal de vijftig voorbij komen de eerste ‘petits boulots’, zoals de Fransen dat zeggen.” “Als het maar geen bouletten zijn,” antwoordde ik, “want dat eet ik niet graag. Geef mij maar een goeie worst. Het zal wel zijn!” Den doktoor lachte: “’Petis boulots’ wil gewoon zeggen ‘kleine ongemakken’. Welnu, heb jij ongemakken?” “Niet dat ik weet,” antwoordde ik. “Alhoewel. Het plassen gaat wat moeilijker de laatste tijd. Ik moet meer effort doen en de straal is dunner.” “De prostaat!” riep den doktoor uit. “De prostaat! De oude mannenziekte bij uitstek! Dat is niet abnormaal, maar normaal. Negen op de tien mannen hebben daar last van. We zullen eens uw bloed trekken. Dan zullen we dat vlug weten.” “Oei, is dat echt nodig, mijnheer de dokter?” vroeg ik. “Want een held op dat punt ben ik niet. Je weet toch nog die keer dat ik naar China ging gaan …” Den doktoor onderbrak mij: “Dat is maar een klein prikje Amedee. Daarvan gaat ge heus niet dood.” “Ge zijt toch heel zeker,” wilde ik nog weten. “Geef je arm,” beval hij. “Laat eens zien wie den echten Amedee van den Boterhoek is.” Ik beet op mijn tanden zo hard ik kon en overleefde met een diepe zucht mijn eerste pikuur in vijftig jaar.
“Volgende week kent ge den uitslag,” vervolgde den doktoor. “Maar wat ge ondertussen zeker moet doen, is vermageren Amedee,” zei hij op strenge toon. “Ge zijt te dik. Daar moet zeker tien tot vijftien kilo af. Want op uw jaren is overgewicht gevaarlijk. Ge loopt meer risico op hart- en vaatziekten, temeer daar ook uw vader daaraan is overleden. Ge moet bij de diëtiste. Dat zal in het begin wat moeilijk zijn, maar met wat kilo’s minder zult ge u onmiddellijk beter in uw vel voelen. Kijk, hier hebt ge een kaartje van een jonge diëtiste die zich zopas op den Boterhoek heeft gevestigd. Ga eens bij haar raad vragen en kom volgende week terug voor de bespreking van uw bloeduitslag.” “Ge zijt echt een warme mens,” zei ik toen hij de voordeur achter mij dichtdeed. Daar stond ik dan: te dik, te dik. Ik keek naar mijn buik. ”Ge zijt niet goed bezig, Amedee” zei ik tegen mezelf. Toch moest ik eerst mijn duiven eens loslaten en ging naar het duivenlokaal achter een goed potje bier.
De prostaat (2)
Korte pijn
“Dat is hier een serieus geval,” concludeerde ons Oda. “Ge zijt inderdaad te dik, Amedee. De toestand is alarmerend! Ga maar bij de diëtiste hier op den Boterhoek. Ge moet uw eigen volk eerst soigneren. En nu ze hier woont, kan ze volgende keer voor u stemmen.” “Maar ik ken u,” zei Anja op mijn eerste afspraak. “Gij zijt toch die beroemde politicus van de partij van de burgemeester die al die stemmen heeft gehaald! Ik herinner mij uw foto uit De Beiaard.” Ik wist inderdaad niet dat ik zo populair was en dan nog bij het schoon jong vrouwvolk. Van zo’n compliment fleurt een man van jaren inderdaad op!
“Heb je klachten” wilde Anja weten. “Ik heb wat last van mijn prostaat. Maar daarvoor ben ik in behandeling bij den doktoor, maar ik heb den uitslag nog niet. Hij heeft mij naar u doorverwezen omdat ik te dik ben.” “We zullen eerst eens het patroon van uw voeding bekijken,” stelde Anja voor. “Oei, een patroon?” vroeg ik. “Het is van tijdens mijn legerdienst in Vogelzang in Duitsland geleden dat ik nog met patronen heb geschoten,” zei ik. “Maar wat heeft dat met mijn eten te maken?” “Maar neen, Amedee,” lachte Anja. “We gaan eens kijken wat ge iedere dag eet. Waarmee begint ge ’s morgens?” “Eerst drink ik een tas koffie met melk en suiker en eet een boterham met choco en dan ga ik mijn duiven soigneren,” zei ik. “En rond een uur of negen eet ik nog een paar boterhammen met choco. Ik eet liefst het wit brood van bij onzen bakker hier op den hoek. Dat is zonder twijfel het beste van heel de streek.”
“En wat ligt er ’s middags en ’s avonds op uw bord,” wilde Anja nog weten. “Ons Oda kan lekker koken,” zei ik. “Een groot lapje vlees lust ik wel, met gekookte groenten en patatten. En mijn vrouw is de kampioen van de sausen. Ik lust alles en mijn maag is voor spijs en drank een allesverbrander. En ’s avonds eten wij opnieuw boterhammen: met paté, préparé of jonge kaas.” “En de tussendoortjes?” wilde Anja nog weten. “Chocolade lust ik graag, vooral fondant. En ’s avonds natuurlijk een goed potje bier. Het liefst een trappistje van Westmalle, zoals ‘den bok’ in Oordegem. Weet ge dat …”
Anja onderbrak mij: “Ik ben van Oordegem afkomstig en ik ken ‘den bok’ maar al te goed.” Ze zuchtte en trok haar ogen wijd open. Het was precies alsof ik in de verte de contouren van de Moulin Rouge in Parijs zag. Maar ik stond onmiddellijk met beide voeten opnieuw op de grond toen ze zei: “Ge moet anders gaan eten, Amedee. Om te beginnen moet ge bruin brood eten: dat is veel gezonder en daar krijg je ook minder vlug honger van. En wat dacht ge van een fruitmaal ’s morgens? Drie stukken fruit met wat platte kaas. En ’s middags 150 gram mager vlees met drie patatten en zoveel rauwe groenten ge maar wilt. En ’s avonds moeten twee smeden bruin brood met mager beleg volstaan. En wat dacht ge van fruit voor de tussendoortjes?” “En wat met mijn choco, de lekkere sausen van Oda, mijn chocolade en niet te vergeten mijn potjes bier,” riep ik uit! “Kies voor de korte pijn, Amedee” beval Anja zelfverzekerd terwijl ze diep in mijn ogen keek. “De kilo’s zullen er zo sneller afvallen, wat ook goed is voor uw prostaat. Ik zal u eens een volledig programma uitschrijven. Dat kunt ge dan ook aan uw vrouw geven om er rekening mee te houden tijdens het koken. Kom je die lijst morgen ophalen?” Allez vooruit. Er zit niets anders op zeker. “Toch ben jij een warme mens,” besloot ik. “Want het belangrijkste is dat we gezond zijn.”
De prostaat (3)
Vuurwater
Ons Oda vergezelde mij ’s anderendaags bij de diëtiste. “Ja mevrouw,” zei Anja, “uw man moet zijn eetgewoonten inderdaad grondig bijsturen.” “Ik dacht wel dat het hier een serieus geval was,” sneerde Oda terwijl haar ogen vuur schoten. “Ik heb hier een lijst opgemaakt per dag en per maaltijd. U ziet telkens het preciese aantal grammen dat hij mag eten.” “Daar zullen we eens grondig werk van maken,” knikte Oda. “Maar,” pruttelde ik tegen, “wil dit zeggen dat ik niets lekker meer mag eten?” “Maar neen,” weerlegde Anja, “ge moet vooral matigen. Belangrijk is het evenwicht tussen de calorieën, de eiwitten, de vetten en de
“Spinnen zijn vieze beesten,” riep ik uit. “Daar moet ik niets van weten.” “Maar neen,” antwoordde Anja, “dat is in groep op een fiets rijden.” “Dan ben ik akkoord,” zuchtte ik. “Vroeger kon ik goed fietsen. Ik kreeg van boempa een fiets voor mijn eerste communie. En fietsen verleer je niet, hoewel ik dat al jaren niet meer heb gedaan. Overigens is voor mij geen berg te ver en geen brug te hoog.” “Zie je wel,” bevestigde Anja met een glimlach. “Dat zal zeker lukken.”
“Vanavond wordt een eerste test,” zei Oda toen we buiten stapten. “Op de partijvergadering drink je om beurt een glas water en een potje bier.” “Toch blijf ik er bij dat water drank voor de koeien is,” reageerde ik. “Amededééé,” snauwde Oda. “Als ik moet komen helpen, moet ge het maar zeggen.” Oei. De toestand was alarmerend. “Ge moet u dringend herpakken, Amedee” zei ik tegen mezelf. Op de partijvergadering zat ik naast mijn vriend de burgemeester. “Water drinken? Dat is toch niets voor u,” reageerde hij. “Straks gaan we rond met een fles goeie Balegemse jenever. Dat is ook water.” En hij trok mij een knipoog. “U, burgemeester, kan ik niets weigeren. Jij bent toch een warme mens,” zei ik. Maar toen Oda in de gaten kreeg dat ik een jenever kreeg uitgeschonken, kwam ze op mij afgestormd. “Maar dat is een speciaal soort water: namelijk vuurwater,” verdedigde ik mij. Ze goot de jenever over mijn hoofd en zei “Nog één keer en ik zal het vuur aan uw water eens aansteken.” Zelfs een kleine zonde tegen het dictaat van diëtiste Anja was mij niet gegund.
“Wel Amedee,” dat is een mooie training bevestigden Odette en Floribert. “Maar die spant toch te veel,” legde ik uit. “Je zult eens zien hoe de kilo’s er zullen afvliegen met het spinnen,” verzekerde Odette mij. De hele familie ging de eerste keer mee naar het fitnesscentrum om te supporteren. Op de fiets naast mij zat het krullebolleke van de sociale dienst. Toen al na enkele minuten het zweet van mijn lijf gutste, trok ze mij een knipoog. “Ziet ge wel,” zo sprak ik mezelf moed in. “Ge zijt goed bezig Amedee.” Maar toen we recht op de trappers moesten gaan staan, was ik bekaf en stopte. “Vooruit Amedee,” riep de diep gedecolteerde lesgeefster. “Denk dat ge bijna boven zijt op de flank van de ‘Mont Ventoux’.” “Mijn voorkeur gaat naar de Moulin Rouge,” zuchtte ik. Ik stopte. Voor mij was het genoeg geweest.
De prostaat (4)
Leiding
“Amedee neem de telefoon op,” beval Oda. Dat moest ze geen twee keer vragen. “Goede middag,” zei den doktoor. “Welnu Amedee. Ik heb hier al twee weken uw bloeduitslag liggen. En ik zie u maar niet opdagen. Spring je eens binnen?” “Verexcuseer mij, mijnheer den doktoor,” stamelde ik. “Het was de voorbije dagen zo druk met al dat gedoe van de diëtiste en het spinnen. En ik had veel werk met mijn jonge duifjes.”
“Globaal genomen valt de bloeduitslag best mee,” verzekerde den doktoor. Ik slaakte een diepte zucht. “Alleen het PSA is wat te hoog.” “Oei, de PSA?” vroeg ik. “De PS: dat ken ik. Dat is de partij van onzen Elio: ge weet wel onze premier met zijn strikje. En de SP.A ken ik ook. Dat zijn de Vlaamse socialisten. Maar de PSA: die partij ken ik niet.” “Maar Amedee,” lachte den doktoor. “Een te hoog PSA-gehalte in uw bloed verwijst naar een vergroting van uw prostaat. Die kan goedaardig zijn of kwaadaardig. Zolang uw PSA onder het cijfer vier ligt, is er geen probleem. Maar tussen vier en tien spreken we over een grijze zone. En uw PSA is 4,2,” legde den doktoor uit. “Ziet mijn prostaat dan grijs?” wilde ik weten. “Maar neen, Amedee,” vervolgde den doktoor. “Dit betekent dat we die zaak goed moeten opvolgen. Het beste is eens te rade te gaan bij een specialist in de kliniek.”
“Dat is hier een serieus geval,” bevestigde Oda toen we thuiskwamen. “Ik zal maar onmiddellijk een afspraak maken met die specialist.” Het was van de bevalling van ons Odette geleden dat ik nog naar de kliniek was geweest. Bij de inkom stond opnieuw een rolstoel met een kakpot erin. “Dat is toch wel een praktische uitvinding,” dacht ik bij mezelf.
“Heb je een verminderde of een onderbroken urinestraal,” wilde de specialist weten. “Ik heb, voor zover ik weet, nog geen breuk in mijn leiding” verzekerde ik hem. “Alleen moet ik wat meer druk op mijn vat steken om te plassen.” “En heb je soms pijn of een branderig gevoel bij het plassen of wanneer je ejaculeert,” ging de specialist verder. “Oei, ik weet wat een acu is, maar het beest dat u noemt, ken ik niet,” reageerde ik. “Wel, ik bedoel wanneer u een zaadlozing heeft tijdens de geslachtsgemeenschap,” verduidelijkte de specialist. Ons Oda en ik werden zo rood als een tomaat. “Ik heb daar nog altijd geen problemen mee,” bevestigde ik. “En ik pak ook nog altijd geen blauwe pilletjes.” “Maar heeft u pijn of een branderig gevoel tijdens het plassen,” herhaalde de specialist. “Geen pijn,” bevestigde ik. “Want ik ben zeer pijngevoelig en zoniet ik zou dat al hebben gevoeld. En mijn ‘spel’ heeft nog niet in brand gestaan. Er is alleen risico op brand wanneer ik vuurwater drink.” Oei, dat was te veel gezegd. Want de ogen van Oda schoten vuur en de specialist keek raar op. “Wel ik ben op dieet,” legde ik uit. “En ik mag van mijn madam geen jenever drinken.”
“Als specialist onderzoek ik alle patiënten grondig en ik wil zoveel mogelijk risico’s uitsluiten,” vervolgde hij op ernstige toon. “Met een PSA van 4,2 zit je boven de grens. Ik stel voor een echografie te nemen en dan de knoop door te hakken. Past dat volgende woensdag om 9.00 uur?” “We mogen inderdaad geen enkele risico nemen,” bevestigde Oda. “Want het belangrijkste is toch dat we gezond zijn!”
De prostaat (5)
Anus
“Ach, wie we hier hebben: de onverbiddelijke zoener,” lachte de man in de witte kiel die de echografie uitvoerde. Hij herkende mij nog van toen ik hier met ons zwangere Odette was geweest. Ik had hem een zoen op zijn voorhoofd gegeven toen hij zei dat ze een jongen verwachtte. “Hij doet het zacht en onverwacht. Hij doet het meestal wijl hij lacht,” vulde ik aan. “Het doet me plezier dat je die klassieker van Lamp, Lazarus en Kris nog kent, Amedee” en hij klopte op mijn schouder. “Ge zijt goed bezig, Amedee” zei ik tegen mezelf. Hij bekeek de papieren van de specialist en zei: “Oei. Wat zie ik? Problemen met de prostaat? We zullen eens kijken.” Ik kreeg zoals Odette een kleverige gel op mijn onderbuik gesmeerd, terwijl de man daarover met een toestel wreef. “Wist je dat de echografie gebruik maakt van geluidsgolven om de organen op het beeldscherm zichtbaar te maken?” zei hij. “Oei ik zie beeld, maar heb nog niets gehoord,” antwoordde ik. “Is dat normaal?” “Ge kunt die geluidsgolven met het blote oor ook niet horen,” verduidelijkte hij. “Kijk, hier hebt ge de prostaat. Die is ongeveer even groot als een walnoot.” “Ik ben niet voor walnoten,” antwoordde ik. “Ik eet liever okkernoten.” Maar de man lachte. “We spreken over dezelfde noot, waarde Amedee: de ‘juglans regia’ in het Latijn.” “Verexcuseer mij,” zei ik, “maar ik heb geen Latijn gestudeerd en ik ben ook niet voor al die moeilijke woorden.” “Op het eerste gezicht zie ik geen grote afwijkingen. Hier heb je de blaas, met daaronder de prostaat die een deel van de urinebuis omgeeft. Dat lijkt mij normaal. En verder het rectum of het laatste deel van uw dikke darm dat eindigt in de anus.” “Urbanus van Anus ken ik,” reageerde ik. “Ik ben een grote fan van hem. De openingsdans op mijn trouwfeest was zijn hit Quand les zosiaux chantent dans le bois. Maar wat heeft dat met dit beeld te maken?” “De anus, beste Amedee, is uw sluitspier waarlangs uw stoelgang naar buiten komt. En daar is alles normaal. Ge moogt u aankleden en terug bij de specialist gaan. Ik stuur hem alle gegevens door met de computer.” “Gij zijt een vent van mijn hart,” zei ik.
De wachtzaal van de specialist zat vol met mannen toen wij ons aanmeldden. “Hebben die allemaal prostaat,” vroeg ik mij af. Gedurende meer dan twee uur bestudeerde ik het plafond, maar mijn gedachten gingen naar mijn jonge duifjes die ik nog moest soigneren. “De foto’s van de echografie zien er goed uit,” zei de specialist. “Maar uw te hoge PSA doet mij toch besluiten dat we geen enkel risico mogen nemen. Ik stel een kleine operatieve ingreep voor.” “Waarom?” stamelde ik. “Vooreerst zul je daar niets van voelen en je mag dezelfde avond nog naar huis. Bovendien is het beter nu in te grijpen. Want waarschijnlijk moet je vroeg of laat toch worden geopereerd. Neem nu dat je gezondheidstoestand over tien jaar achteruit is gegaan: dat kunnen we je niet opereren terwijl je een veel te groot prostaat hebt. En wanneer het gezwel kwaadaardig is, is dat prostaatkanker. Ten slotte wordt alles voor honderd procent terugbetaald door de ziekenkas. Ik denk dat je niet moet twijfelen Amedee,” besloot de specialist. “Wanneer dat zo zit, moet mijnen Amedee inderdaad onder het mes,” zuchtte Oda. “Meld u volgende vrijdag om acht uur ’s morgens nuchter in de dagkliniek. Dat komt dik in orde,” en hij trok mij een knipoog. Allez, vooruit. Er zit niets anders op zeker. “Gij zijt echt een warme mens,” zei ik. “Het belangrijkste is toch dat we gezond zijn,” besloot Oda. “Toch ga ik eerst mijn duiven eens loslaten” zei ik toen we het ziekenhuis verlieten en ik ging naar het duivenlokaal achter een goed potje bier.
De prostaat (6)
Hemel
“Maar is dat wel allemaal nodig?” zuchtte ik. “In mijn valies zit gerief voor twee weken, terwijl ik morgenavond al terug naar huis kom. En waarom een nieuwe pyjama en nieuw ondergoed? En bovendien nog een nieuwe kamerjas?” “Ge moest toch eens in het nieuw worden gestoken,” antwoordde Oda. Haar ogen schoten vuur. “Wanneer ge daar in de dagkliniek zoudt rondlopen zoals een clochard zouden de mensen zeggen: den Amedee heeft een vuile vrouw. Ik wil geenen achterklap!”
Met een valies van twintig kilo en een portie lood in mijn schoenen die nog veel zwaarder woog, stapte ik de dagkliniek binnen. Ik moest mijn pyjama aandoen en in een bed liggen wachten. Om elf uur lag ik daar nog te koekeloeren. Plots ging mijn lamp branden. Ik ging aan de inkom vragen: “Ze zijn mij toch niet vergeten, madame?” “Ik ga even kijken,” zei de verpleegster. “Hoe is je naam?” “Amedee van den Boterhoek,” antwoordde ik. “Ach ja, ik zie het. Amedee, jij bent de laatste op de lijst deze voormiddag. Ik schat dat men u over een half uurtje zal komen halen.” En inderdaad. Een half uur later stapten twee verpleegsters mijn kamer binnen. “We gaan u een klein pikuurtje geven en al over een paar minuten zijt ge in de zevende hemel. Leg u eens op uw rechterzijde,” luidde het bevel. “Ik stel mij de hemel toch anders voor,” stamelde ik en wilde nog waarschuwen: “Ik ben zeer gevoelig voor piku…..” toen een scherpe naald in mijn rug door merg en been ging. Ik schreeuwde het uit. Ik denk dat die kreet tot op den Boterhoek hoorbaar was. En al na enkele minuten voelde ik mij wegdraaien.
Hoe lang ik weg ben geweest, weet ik niet. En veel herinneringen aan mijn kort verblijf in de hemel had ik evenmin. Ik kreeg het in de reanimatiezaal verschrikkelijk koud, maar kon mijn armen en benen aanvankelijk niet bewegen. Langzaamaan kreeg ik mijn gevoel terug en wat later mocht ik terug naar mijn kamer. Heel de familie zat daar op mij te wachten: Odette, Floribert, Amedee junior en tante Julia. Ik zag niets dan stralende gezichten. De ogen van Oda fonkelden. ’t Was mooi om zien.
Het was al na vijf uur toen de specialist de kamer binnenkwam. “Alles is goed verlopen,” zei hij. “We hebben via een gaatje in uw buik een stuk van de prostaat verwijderd. Zo kunt ge de komende jaren op uw twee oren slapen.” “En heb ik nog altijd een gat in mijn buik?” wilde ik weten. “Maar u geen zorgen,” lachte hij. “Een operatie kun je vergelijken met het leggen van buizen voor de riolering of de gas. We leggen eerst alles open en doen daarna alles weer vakkundig dicht. Na enkele dagen zul je daar niets meer van voelen. Maar let wel op: de eerste weken alleen water drinken en geen seks.” “Oei, dat was toch op voorhand niet afgesproken,” stotterde ik. “Zijt ge zeker van dat water?” Hij knikte. “En toch is er niets beter dan een goed potje bier” dacht ik bij mezelf.
“Stond het bed naast u leeg,” wilde de specialist nog weten. “Ik heb niemand gezien,” antwoordde ik. “Dan zal ik een supplement moeten aanrekenen voor een eenpersoonskamer. Maar geen nood. Ge kunt dat wel regelen met uw ziekenkas. Ziet ge wel: zo’n operatie is een fluitje van een cent,” en hij trok mij een knipoog. “Ik verwacht u dan volgende week nog voor een laatste controle.” “Het belangrijkste is toch dat we gezond zijn,” zuchtte Oda. Het zal wel zijn!
Grote kuis
“Maak u maar klaar, want deze week is het grote kuis, Amedee,” beval Oda. “Zondag is immers het feest voor de vijftigste verjaardag van tante Julia. En nonkel Florimont en tante meetse komen ook. Deze keer moet het huis piekfijn in orde liggen. Want ik wil geenen achterklap!” “En mijn duiven dan,” opperde ik voorzichtig. “Amedééé,” riep Oda een paar toonhoogten hoger. Oei, de toestand was alarmerend. Verder verzet had geen zin. “Ik zal dan maar beginnen,” zei ik, terwijl ik mij met een dweil en een emmer naar boven sleepte.
Bij haar intrede op het feest kreeg tante Julia een staande ovatie. Ze had zich voor de gelegenheid, zoals gewoonlijk, een nieuw hoofddeksel aangeschaft. Dat hield het midden tussen een vliegende schotel en taart met crème fraîche. Toen Oda in de gaten kreeg dat ik haar hoed viseerde, schoten haar ogen vuur. Iedere negatieve opmerking zou meteen dodelijk zijn geweest. “Wel, tante Julia, dit is de mooiste hoed die ik ooit op uw hoofd heb gezien,” zei ik. “Merci, Amedee,” zei ze, terwijl ze een traan wegpinkte. “Ik ben hem dan ook gaan halen op den Avenue Louise in Brussel.”
Nadat tante vijftig kaarsjes had uitgeblazen op de verjaardagstaart met haar foto, ditmaal zonder hoed, stelde ze zich recht voor de speech. “Vrienden,” zei ze. “Ik ben diep ontroerd door dit prachtig feest. Maar dit is pas het begin. Want we gaan met zijn allen nog een hele week feesten op mijn verjaardag. Ik heb immers voor deze zomer met Boterhoek Reizen een reis geboekt met de bus voor zeven dagen. En jullie moeten nu raden waar naartoe. De eerste letter is een ‘S’.” Odette en Florimont fluisterden iets in Julia haar oor en juichten meteen. Ook Florimont en tante meetse deden hetzelfde. Ik zei: “Servië, Slovenië, Slovakije, Senegal, Syrië …” Telkens was het antwoord negatief. “De tweede letter is een ‘P’” vervolgde Julia. Toen ik na enkele minuten het antwoord nog altijd schuldig bleef, zei ze: “de derde en de vierde letters zijn ‘A’ en ‘N’. Wat denk je?” “Ik ben nooit goed geweest in aardrijkskunde,” jammerde ik. “In de tijd bij meester Gerard haalde ik met moeite vijf op tien.” Maar plots ging mijn lamp branden. “Ach, ja, natuurlijk, zo gemakkelijk: Spanje!” Reeds tweemaal Frankrijk en nu Spanje: Amedee gaat internationaal! Het zal wel zijn! De ogen van Oda fonkelden. Het was schoon om zien.
Ik was nog volop aan het bekomen met een potje bier, toen ik plotseling dacht aan mijn ‘eeuwig probleem’. “Oei, tante Julia,” zei ik met de tranen in de ogen. “Maar ik zal helaas niet kunnen meegaan. Al sinds mijn jeugd kamp ik met een veel te kleine blaas. Wanneer ik wat drink moet ik om het half uur naar het toilet. En zo geraken we nooit in Spanje.” “Wel Amedee,” zei Julia met een brede glimlach. “Ik heb daaraan gedacht en uw probleem opgelost. We reizen immers met een vijfsterrenbus en die heeft een toilet aan boord. En er is nog meer! Er bevindt zich ook een bar waar ge een fris potje bier kunt drinken en tijdens de reis kijken we samen naar tv. ’s Avonds laat legt iedereen zijn zetel plat en kunt ge slapen.” “Maar dat is nog meer comfort dan in een vijfsterrenhotel,” riep ik uit. “Gij zijt echt een warme mens. Kom hier dat ik u eens goed vastpak. En laat uwen schonen hoed maar staan.” Ook Amedee junior in zijn wipstoeltje kraaide van de pret. Eén week grote kuis was snel vergeten. Het kan niet vlug genoeg zomer zijn.
Vakantie in Spanje (2)
Bouletten
Al meer dan één maand voor ons vertrek naar Spanje was Oda druk in de weer met het maken van de valiezen. “We gaan er niet geraken,” zei ze ontgoocheld. “We hebben nog een derde valies nodig voor het reservegerief.” “Maar waarom?” vroeg ik. “Wanneer we iets te kort hebben, kopen we dat toch in Spanje. “Amedééé,” sneerde ze terwijl haar ogen vuur schoten. “De afspraak was dat ik mij de valiezen aantrek en dat gij Spaans leert. À propos, hoe ver sta je daar mee?” “Ik kan al tot vijf tellen,” verweerde ik mij “en ik weet dat ‘si’ ‘ja’ betekent en dat een potje bier ‘cervesa’ heet. Dat is het belangrijkste. Maar al die moeilijke woorden krijg ik er toch niet in. Jij moet maar eens proberen ‘gemeentehuis’ uit te spreken in het Spaans” en ik drukte haar de woordenlijst onder haar neus. “Ajuntamiento,” zei Oda in één keer. “Zo moeilijk is dat toch ook niet. Je moet het gewoon van buiten leren.” Maar daarvoor is mijn verstand veel te klein. “Ik ga mijn duiven eens loslaten,” zei ik en ging naar het duivenlokaal achter een goed potje bier.
Daags voor de afreis prepareerde Oda een grote mand vol proviand voor onderweg. Daarmee konden we zelfs een week in niemandsland overleven. Oda had bokalen mee met bouletten voor heel de compagnie en voor mij bokalen met worsten. Kippenworsten wel te verstaan, want ik sta nog altijd op dieet. “Ik ben nieuwsgierig naar het standbeeld van boempa aan de grens met Frankrijk,” vertelde tante Julia. Toen we daar passeerden reageerde ze ontgoocheld: “maar dat is boempa niet. Je had zeker te veel gedronken!” Maar ik verweerde mij dapper: “Verexcuseer mij, maar gij hebt den boempa in zijn jongere jaren niet goed gekend. Hij trekt daar wel sprekend op.” Maar ik kreeg beeld zonder klank. Een uurtje verder stopten we om te eten. De meesten gingen frietjes eten in het restaurant, terwijl wij onze bouletten en worst verorberden op de bus. De hoofdstad Parijs naderde nu met rassenschreden. Voor mij was dat een beetje thuiskomen. Ik dacht onmiddellijk aan de vrouwelijke bovenstukken van de Moulin Rouge. De volgende keer ga ik daar zeker binnen, maakte ik mij sterk.
Honderden kilometer verder volgde een nieuwe stop voor het avondeten. Ook ik had ditmaal zin in frietjes, maar Oda riep mij tot de orde: “Hier is je bokaal met worst. En wanneer ik moet komen helpen, moet je het maar zeggen. En als die bokaal op is, heb ik nog een en dan nog een.” “Brood met worst. Er zijn er die het met nog minder moeten stellen,” troostte ik mezelf. Rond elf uur gingen de lichten uit en mede door de weldaad van enkele potjes bier vatte ik gemakkelijk slaap. ’s Morgens, na het oversteken van de grens, werden we wakker op de tonen van de hit van Samantha: “Ik hou van dansen en muziek, E viva España, Van oude trots en romantiek, E viva España, Een serenade aan ’t balkon, E viva España, Geef mij maar alle dagen zon, España por favor.”
Iedereen zong uit volle borst mee. Tante Julia straalde van geluk. Na afloop stelde ik mij recht en zong: “Elke Spanjaard heeft een snor, dos cervecas por fa for’, waarna het feestje op de bus verderging. Ik voelde het: dit zou een onvergetelijke reis worden. Spanje zou de komende week het volk van den Boterhoek wel leren kennen! We kunnen niet vlug genoeg in de badplaats Sitges zijn! “Toch is het belangrijkste dat we allemaal gezond zijn,” onderstreepte Oda.
Vakantie in Spanje (3)
Stil genieten
De hitte overviel ons toen we ’s middags in Sitges van de bus stapten. Het hotel lag in het oude stadscentrum dat krioelt van de kleine steegjes. Maar omdat de bus daar niet binnen kon, moesten we al ons gerief naar het hotel slepen. Ik was drijfnat toen we daar eindelijk aankwamen. Ik sleepte de drie valiezen voort, terwijl Oda de proviand droeg. Onze kamer lag op de vijfde vierdieping. Oda stopte meteen de resterende bokalen met bouletten en worsten in de ijskast. “Zo hebben we ons gerief al voor de terugreis,” zuchtte ze. Terwijl ze de valiezen uitpakte, ging ik het hotel verkennen. Mijn eerste halte was uiteraard de bar. “Dos cervesas por fa vor” zei ik. “Oei, is dat wel een Spanjaard,” vroeg ik mij af, want hoewel hij Spaans sprak, had hij geen snor. Ik kreeg tot mijn grote vreugde inderdaad twee biertjes geserveerd. Het eerste was om de dorst te lessen en het tweede van goesting. Ondertussen hoorde ik Odette en Amedee junior kraaien van de pret in het zwembad. Ik keek en zag dat het goed was. “Ge zijt goed bezig, Amedee”, zei ik tegen mezelf. Spanje lag aan mijn voeten.
Na de middag trok de volledige delegatie van den Boterhoek naar het strand. Het was daar een drukte van jewelste. Odette smeerde iedereen in tegen de zon. Eerst pruttelde ik nog tegen: “Ik wil geen vettigheid op mijn lijf”. Maar toen ik enkele rood gebakken kreeften zag passeren, liet ik Odette maar begaan. “Ik ga een plonsje wagen in het koele nat”, kondigde ik aan. “Maar je kunt toch niet zwemmen,” repliceerde Oda. “Ik ga mijn voeten verfrissen en de omgeving eens verkennen,” antwoordde ik. “Ik ga mee,” zei Floribert. We stapten in de zee. Maar na enkele meters keerden we terug. Want niet zozeer de zee interesseerde mij, dan wel de vele schone mooi gebronzeerde vrouwelijke bovenstukken. “Worden hier wel bikini’s verkocht?” vroeg ik mij af want bijna alle vrouwen liepen in hun bloot bovenlijf.” Ik zag ook Floribert in stilte genieten van dit heerlijke schouwspel. Ik dacht terug aan de wijze woorden van meester Gerard: “Kijken mag, maar aanraken niet”. Een eindje verderop liepen we precies op een heel ander strand, want daar zag je alleen mannen. Een oudere man trok mij een knipoog en Floribert werd ondanks zijn O-benen aangesproken door een paar jonge gasten. Oei, de toestand werd alarmerend. “Ge zijt niet goed bezig, Amedee” zei ik tegen mezelf, toen ook een andere man mij vriendelijk groette. Hij had een snor, maar sprak geen Spaans, wel Vlaams! Ik voelde het meteen. Dit ging verkeerd aflopen. Ik keek Floribert in de ogen en dadelijk maakten wij rechtsomkeer en verhoogden ons ritme tot dat van een militaire mars. Het was van mijn legerdienst in Vogelzang in Duitsland geleden dat ik nog in het gelid had gemarcheerd. Voortdurend keek ik om, want ik was er niet gerust in. Ik had vroeger vaak gelachen met homo-moppen, maar nu was het bittere ernst. “Dit is onze redding,” riep ik uit toen ik de verte een café zag. “Dos cervecas voor mij en dos cervaces voor hem” smeekte ik uitgeput. De ober verstond mij onmiddellijk. Zoveel emoties moesten grondig worden doorgespoeld. Toen we terug bij onze compagnie kwamen, zag Oda meteen dat er iets was gebeurd. “We zijn aan een ramp ontsnapt”, zei ik. “Maar het dappere volk van den Boterhoek heeft ook deze beproeving met glans doorstaan.”
Vakantie in Spanje (4)
Blanco
“Wat een prachtig buffet,” glunderde Oda. Haar ogen fonkelden. Het was schoon om zien. “En we mogen daarvan zo veel eten als we maar willen,” onderstreepte ik. “Amedee, jij moet vooral hier zijn: bij het fruit en de groenten,” beval Oda. “Ik neem alvast een foto voor diëtiste Anja. Zo kan ze zien dat je goed bezig bent.” Ik zat mijn voorgerecht te eten toen de ober vroeg: “Que deseas beber”? Ik zocht mijn woordenlijst toen hij in het Frans zei: ‘Et pour boire?” Ik dacht bij mijzelf: welk een onbeleefderik. ‘Pourboire’ betekent toch drinkgeld. Die man komt al drinkgeld vragen nog voor wij iets hebben gedronken! Ik wilde net uit mijn krammen schieten toen Florimont zei: en wat gaan jullie drinken bij het eten, vraagt mijnheer. “Wat hebt ge” wilde tante meetse weten. “Aqua, cerveca, vino blanco, vinto tinto …” luidde het antwoord. Nu was de emmer overgelopen. “Met welk recht kom jij mij uitschelden voor ‘blanco’ of bleekscheet. Ja, ik heb een bleek vel. Mijn moeder had dat, en ons Odette heeft dat ook. Maar daar kan ik niet aan doen. En ik ben evenmin ‘getikt’ zoals mijnheer beweert.” Opnieuw kwam Florimont tussenbeide. “Je begrijpt het verkeerd, Amedee” argumenteerde hij: “Vino blanco wil zeggen witte wijn en vino tinto rode wijn. Welke neem je?” “Je weet dat ik een allesverbrander ben, Florimont,” zei ik. “Ik stel voor een fles van beide te nemen.”
“Waarom reageer je zo gepikeerd,” wilde Oda weten. “We zijn met vakantie. Geniet van de zon en het warm weer.” “Het is sterker dan mezelf,” zuchtte ik. “Maar ik denk voordturend aan mijn duifjes.” “Maar uw collega duivenmelker Pol komt die toch iedere dag soigneren,” regeerde Oda. “Uw duiven zijn in goede handen.” “Ge hebt gelijk,” zei ik. “Ik zal proberen mijn leven te beteren.” Ondertussen zette de ober een fles rode en een fles gekoelde witte wijn neer en hij vroeg het nummer van mijn kamer. “Maar,” zei ik, “wordt hier de wet op de privacy niet overtreden? Waarom moet die man dat weten?” Nonkel Florimont legde mij uit dat het in de hotels de gewoonte is op de fles het nummer van de kamer te schrijven. Die wordt, wanneer ze nog niet leeg is, bij de volgende maaltijd opnieuw op de tafel gezet. “Eigenlijk is dat nog geen zot gedacht,” bekende ik. “Maar de ober moet zich geen illusies maken. Wij maken die twee flessen nog deze avond soldaat” en ik trok Florimont een knipoog.
Ik demonstreerde voor mijn gezelschap hoe het groot volk van de provincie wijn proeft. Ik goot een klein scheutje in mijn glas en draaide daarmee rond, maar morste wat door mijn enthousiasme. Vervolgens stak ik mijn neus volledig in het glas en snoof de geuren, waarna ik een klein slokje liet gorgelen in mijn keel. “Voilà. Zo simpel is dat,” zei ik. “Maar is de wijn ook goed?” wilde Floribert weten. “Oei, dat weet ik niet,” zei ik. “Nu ga ik eens proeven.”
Toen het ogenblik van het dessert was aangebroken, zag ik de kans schoon om mijn beperkte hoofdgerecht te compenseren. Maar Oda kreeg dat in de gaten. “Ik kan geen uitzondering toestaan,” zei ze formeel. “Want van één dagelijkse zonde komen al vlug meerdere en voor je het weet, bega je een hoofdzonde.” “Mag ik niet één dessert,” smeekte ik. “Ik heb nog nooit zoveel gezweet en deed deze namiddag een militaire mars zoals bij het leger.” “Goed, bij wijze van uitzondering één dessert,” gaf ze toe in een zeldzame bui van mildheid. Terwijl ik langs het buffet kuierde, stopte ik ongezien al allerhande lekkers in mijn mond. Wie niet sterk is, moet slim zijn. Het zal wel zijn!
Vakantie in Spanje (5)
Spaghetti
“Wie gaat mee op daguitstap naar Barcelona?” vroeg de gids. Dat moest hij geen twee keer vragen. Dit was, na Parijs, de tweede wereldstad die ik kon schrappen op mijn lijstje. Met uitzondering van Amedee junior en Odette tekende de hele delegatie van den Boterhoek present. De eerste halte was de basiliek ‘Sagrada Familia’ of de ‘Heilige Familie’. Dat waren Jozef, Maria en het kindje Jezus, reageerde ik spontaan. Heilsgeschiedenis was dan ook een van mijn beste vakken in de lagere school bij meester Gerard. “Architect Gaudi was een grootmeester van de Art Nouveau, ook nog de ‘Spaghettistijl’ genoemd,” vertelde de gids. Je kon al van ver zien dat de man te veel spaghetti had gegeten. Zijn draden waren in elkaar gekoekt. Zo een wirwar had ik nog nooit gezien. Het inkomgeld bedroeg twaalf euro per persoon. “En dat om een bouwwerf te bezoeken,” reageerde ik. Net toen ik een kaarsje wilde aansteken – hier in Spanje zijn dat van die bakken die werken op elektriciteit – ging een drilboor door merg en been. Zelfs een schietgebedje was mij niet gegund. “Geef mij maar de kerk op den Boterhoek,” zuchtte ik. “Daar kun je ten minste nog in alle rust een echte kaars doen branden.”
De volgende halte was het Park Guell, eveneens een ontwerp van architect Gaudi. “Jullie nemen hier de roltrappen naar boven en lopen dwars door het park naar beneden,” vertelde de gids. “De bus zal jullie helemaal beneden opwachten. Roltrappen om een berg op te gaan. Dat was een van de meest praktische zaken die ik ooit had gezien. “Dat is dé oplossing voor de ‘berg’ van Breivelde”, triomfeerde ik. “Langs de rechtskant kun je naar boven gaan en langs de linkerkant naar beneden. Daarmee is het probleem van alle oudjes van Grotenberge opgelost!” Het park zelf was maar een curieus geval. Voor de eerste keer in mijn leven zag ik ananassen en scheve bomen in baksteen. En de banken om op te zitten hadden rare kronkelende vormen. Ik moest opnieuw aan spaghetti denken. Mij verwonderde het niet dat Gaudi met al zijn fantasie onder de tram was gelopen.
Het hoogtepunt waar vooral Floribert al zes maanden naar uitkeek, was het bezoek aan Camp Nou: het stadion van FC Barcelona. Op de inkomprijs van 21 euro viel zelfs voor een bruggepensioneerde niets af te dingen. Toen een autobus met spelers stopte, dacht ik dat wij al onmiddellijk waar voor ons geld kregen, maar het waren de reserven die uitstapten. We bezochten het museum en daalden af naar de grasmat. Floribert knielde en kuste deze heilige grond. Vervolgens ging we met de lift naar boven. We bezochten de kleedkamers en ik zette mij in de perszaal op de stoel van de trainer. We gingen naar de cabines voor de presentatoren van radio en tv. In gedachten zag ik over twintig jaar mijn kleinzoon Amedee junior deze arena betreden in het shirt van Eendracht Boterhoek. De ploeg staat nu aan de kop in derde provinciale. Wanneer ze dit jaar overgaan, spelen ze al in tweede provinciale, en dan naar eerste provinciale, vierde nationale, derde nationale … en deelname aan de Champions League: tegen dan moet dat beslist mogelijk zijn, maakte ik mij sterk. Ik voelde dat Floribert er net zo over dacht. “Hier kom ik ooit nog terug langs de grote poort,” zei ik bij mezelf toen we het stadion verlieten. Het zal wel zijn!
Vakantie in Spanje (6)
Kaartjes
Wanneer Oda de bokalen met bouletten en worst op de tafel zette, drong het definitief tot mij door dat het uur van afscheid was aangebroken. Toen onze valiezen al een half uur voor het vertrek klaar stonden, muisde ik er even van onder om ook in de bar met manieren afscheid te nemen. “Dos cervecos”, zei ik. Ik moest toch mijn provisie inslaan, want we hadden nog een lange reis voor de boeg. “En, waren jullie tevreden?” wilde tante Julia nog weten. “Dit is het schoonste, grootste en langste verjaardagsfeest dat wij ooit hebben meegemaakt,” kraaide ik uit. “Ge zijt echt een warme mens.”
Toen we na een paar uur de grens met Frankrijk naderden, probeerde de chauffeur opnieuw het vuur in de pan te doen slaan met het lied E viva España, maar er volgde alleen wat flauw handgeklap. Blijkbaar zat iedereen al met zijn gedachten thuis. “Hoe zou het nog met mijn duifjes zijn,” vroeg ook ik mij af. Na enkele uren volgde een pauze voor het middagmaal. Ons Oda haalde de bokalen met bouletten en worst naar boven. “Oei, die slaan een beetje groen uit,” merkte ik op. “Dat is niet erg,” reageerde Oda. “Snij dat weg. Het vlees moet zeker nog goed zijn, want het komt van bij onzen beenhouwer van op den Boterhoek en hij is de beste van uren in het rond.” Toen ook Florimont en tante meetse hun neus ophaalden voor de bouletten, kon Oda niet anders dan toegeven dat het vlees zijn beste tijd had gehad. “Het heeft nochtans een hele week in de koelkast gestaan,” verweerde ze zich. Daarop begaf de kolonne van den Boterhoek zich naar het restaurant. Ik zag tot mijn vreugde al van ver de frietjes geafficheerd, maar op mijn bord kwam alleen een Salade Niçoise. Wel slaagde ik er in ongezien enkele frietjes te ontvreemden van het bord van Oda en Odette.
De terugreis verliep rustig, misschien wel te rustig. Want toen we langs Parijs passeerden, was ik nog verzonken in een diepe slaap. Wat jammer! Want ik had graag nog eens – al was het maar van ver – de molenwieken van de Moulin Rouge gezien. Eenmaal voorbij Parijs namen we het ontbijt. De temperaturen waren al heel wat frisser. En toen we de grens met België overstaken, moest tante Julia toegeven dat het standbeeld van de ‘fransman’ van ver inderdaad op de jonge boempa geleek. Ik kreeg eerherstel, maar de vreugde was van korte duur, want het begon te regenen. En als klap op de vuurpijl begon Oda, die haar chacoche uitkuiste, te wenen. “Oei, we zijn vergeten kaatjes te sturen uit Spanje! Wat een drama! Hier heb ik de lijst met alle adressen van de leden van de boerinnenbond, de burgemeester, de partijvoorzitter, de gouverneur … Wat gaan die mensen denken van ons?” Ik probeerde haar te troosten. “Nu kunnen we geen kaartjes meer versturen. Het is te laat. Maar ik stel voor dat we iedereen uitnodigen op een tas koffie en dan kun je het hele reisverhaal doen.” Maar ze bleef ontroostbaar, ook nadat we den Boterhoek hadden bereikt. “Weet ge wat,” zei ik. “Over enkele jaren gaan nog eens naar Spanje. Wat denkt ge?” Ik bemerkte een fijne glimlach. “Er komt een dag waarop wij opnieuw Spanje gaan veroveren”, riep ik uit. “Ge zijt goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf. Het zal wel zijn!
Koekentien
Het was al na tien uur ‘s avonds. Ons Oda en ik volgden vol aandacht een kookprogramma op tv toen plots aan de voordeur werd gebeld. “Amedee, doet gij maar open,” beval Oda, terwijl zij in de keuken voor alle zekerheid haar deegrol ging halen. “Ach heere, den burgemeester en de partijvoorzitter,” riep ik uit. “Zijn jullie nog zo laat op stap? Kom binnen.” Toen Oda hoorde dat het goed volk was, kwam ook zij vlug naar de living. “Let niet op de rommel,” verontschuldigde ze zich. “Onzen Amedee kuist maar morgen het gelijkvloers.” De burgemeester wilde zich neerzetten, maar Oda sprong naar voren. “Pas op, deze zetel is wat kaduuk. Amedee heeft hem nog altijd niet gerepareerd. Dat zal ook voor morgen zijn,” zei ze met een venijnige stem terwijl ze in mijn richting keek. “Wat mag ik de heren aanbieden,’ vroeg ik. “Er is niets beter dan een goed potje bier, zei mijn vader zaliger altijd.” “Dat zullen we hard nodig hebben,” zuchtte de partijvoorzitter. “Oei, zie ik bedrukte gezichten?” antwoordde ik. “Verexcuseer mij, er is toch niets ergs aan de hand?”
“Helaas wel, Amedee,” zei de burgemeester op ernstige toon. “De toestand is zelfs alarmerend. Onze Vlaamse partijvoorzitter die ook onze kopman zou zijn bij de komende parlementsverkiezingen is er met zijn koekentien van door. Hij zal dat zeer plezant vinden, maar ondertussen zitten wij in de puree.” “Oei, ik eet lever kroketten, burgemeester,” stamelde ik. “En een koekentien. Wat voor een beest is dat? Koeken, dat ken ik. Ik ga er ieder zondagmorgen halen bij onze warme bakker hier op den Boterhoek. Je vindt er uren in den omtrek geen betere. En tot tien tellen kan ik ook. Maar tien koeken: dat is te veel voor ons klein gezinnetje.” “Maar neen, Amedee”, jammerde de burgemeester. “Onze partijvoorzitter is er vandoor met een andere madam. Hij temt nu ergens in Afrika een blonde furie, terwijl hij hier zijn vrouw en twee kinderen achterlaat. Dat is een drama Amedee! Niet alleen omdat wij opkomen voor de waarden van het gezin, maar ook omdat wij bij de Vlaamse verkiezingen over drie maanden een zetel dreigen te verliezen. We hebben nu zes zetels en de tegenpartij vijf. Wanneer wij één zetel minder hebben en zij één meer, dreigen wij onze minister in de volgende Vlaamse regering kwijt te spelen. En dat zou een ramp zijn!”
Ondertussen zat Oda met tranen in de ogen: “Wat moet er van die arme vrouw en de twee kinderen van de partijvoorzitter geworden? Ik heb zo’n compassie met hen. Want moest mijnen Amedee zoiets doen, dan haal ik onmiddellijk mijn deegrol boven.” Haar ogen schoten vuur, terwijl ik in elkaar kromp. Maar de burgemeester suste: “Je hebt gelijk Oda. We moeten daar ook aandacht voor hebben.” Plots sprong Oda recht: “Ik heb de oplossing gevonden,” riep ze uit. Haar ogen fonkelden. Het was schoon om zien. “Moesten we nu met de partij eens op bedevaart gaan naar de Heilige Moeder Anna in Bottelare. Zij is niet alleen de patrones van de onvruchtbare en zwangere vrouwen, maar ook van de families en van de verloren voorwerpen. Haar voorspraak kan helpen! Zo werd ons Odette zwanger na onzen beeweg naar Bottelare, nietwaar Amedee!” “Dat is een schoon voorstel,” beaamde de burgemeester. “We gaan dat bestuderen, maar ondertussen wachten de verkiezingen niet. En morgenavond is er provinciale kiesvergadering. Amedee, gaat gij mee? We moeten een uitweg zoeken bij de lijstvorming. Misschien kunt ge ons helpen.” “U, burgemeester, kan ik niets weigeren,” antwoordde ik. “Gij zijt een vent van mijn hart” zei hij.
Vlaams parlementslid (2)
Strijdplaats
“Amaai, burgemeester, gij rijdt met een chique slee,” merkte ik op. “Ik kan toch niet met een deux-chevauke of een minicooper rijden,” lachte hij. “De wagen van een burgemeester is immers belangrijk voor het prestige en de uitstraling van de gemeente. Ik kan toch niet onderdoen voor de burgemeesters van de buurgemeenten.” “Het zal wel zijn!” riep ik uit. Ik genoot er van om met zijn nieuwste Porche te mogen meerijden. “Gij zijt echt een warme mens,” zei ik.
De partijvergadering vond plaats op de bovenste verdieping van een groot gebouw in Gent. Er was wel meer dan honderd man aanwezig. Eerst werd voor de drie eerste plaatsen gestemd. Zoals verwacht werd die lange krullebol uit het noorden van de provincie onze nieuwe kopman, gevolgd door ons hete madame uit Gent en den ouderdomsdeken met zijnen baard uit het zuiden van de provincie die al bijna een halve eeuw in het parlement zit. Op den Boterhoek noemen de mensen hem de ‘grijze barberie’. De vierde plaats ging zoals altijd naar de vertegenwoordiger van de vakbond. En ook de mutualiteit kreeg zoals bij de vorige verkiezingen de vijfde plaats toegewezen. “Het grootste knelpunt bij de lijstvorming zijn de zesde plaats en de eerste opvolger,” zei de provinciale partijvoorzitter op strenge toon. “Door het wegvallen van onze Vlaamse partijvoorzitter zitten we immers met een groot gat in Zuid-Oost-Vlaanderen. We hebben daar een sterke kandidaat nodig, temeer daar de tegenpartij advocaat en gemeenteraadslid Pier Jansen van den Boterhoek naar voren heeft geschoven als eerste opvolger.”
Alle ogen waren gericht op de burgemeester. Hij stond recht en zei: “Vrienden. Velen hebben mij benaderd om die handschoen op te nemen, maar na rijp beraad heb ik beslist dat niet te doen. Ik kan op dit ogenblik mijn gemeente niet in de steek laten. We hebben maar één zetel meerderheid en over twee jaar zijn het opnieuw gemeenteraadsverkiezingen. Om die opnieuw te winnen is het noodzakelijk dat ik mij volledig kan concentreren op mijn gemeente.” Je kon de ontgoocheling zo aflezen op het gezicht van vele partijleden. “Maar ik heb een veel beter voorstel,” vervolgde de burgemeester. Iedereen ging op het puntje van zijn stoel zitten. “In mijn hoed zit immers een wit konijn,” terwijl hij in mijn richting keek. “Oei, wat heb ik met een konijn te maken?” dacht ik bij mezelf. “Naast mij zit de man die uw probleem kan oplossen: Amedee van den Boterhoek. Hij wordt op handen gedragen door het volk. Het was geen toeval dat hij twee jaar geleden voor onze partij op één na het hoogste aantal stemmen haalde bij de provincieraadsverkiezingen. Ook doet hij uitstekend werk in de provincieraad. Met Amedee kunnen we de campagne over een andere boeg gooien. Hij is een man van de sport en de vrije tijd, een groot duivenkampioen ook. De mensen willen helden en kampioenen. Amedee is zo’n zeldzaam exemplaar. Niemand is beter geplaatst om het ‘gat’ op de lijst in Zuid-Oost-Vlaanderen op te vullen dan Amedee. Met hem behalen we opnieuw zes zetels!” Een spontaan applaus volgde. Ik voelde het meteen: dit wordt mijn triomf. “Amedee, ben jij klaar om de zesde plaats, ook de strijdplaats in te nemen?” vroeg de voorzitter. “Moet er echt worden gevochten? Het is van mijn legerdienst in Vogelzang in Duitsland, nu 35 jaar geleden, dat ik nog een wapen ter hand heb genomen,” antwoordde ik. Heel de zaal lag plat van het lachen. “Ik ben geen voorstander om te vechten,” vervolgde ik. “Ik verkies liever de plaats van eerste opvolger.” Iedereen applaudisseerde. “Als dit geen entree langs de grote poort is,” dacht ik bij mezelf.
Vlaams parlementslid (3)
Zuurstof
“Mijn naam is Pieter-Jan” zei een jonge snotneus van een jaar of dertig toen hij bij ons thuis binnenkwam. “Ik ben de marketingdeskundige van de partij en ga u begeleiden bij het voeren van de kiescampagne.” “Verexcuseer mij,” zei ik. “De markt ken ik. Daar ga ik iedere week naar toe. Want daar bevindt zich ook het duivenlokaal waar ik mij achter een goed potje bier ga wanneer ik mijn duiven eens wil loslaten. Maar over welk ding op de markt heeft u het?” Pieter-Jan lachte. “Marketing wil zeggen dat we eens gaan kijken op welke manier ge zoveel mogelijk stemmen kunt halen door u zo goed mogelijk te presenteren aan de kiezer.” “Wanneer het dat is, ben ik akkoord,” beaamde ik. Het zal wel zijn!
“Bij het zoeken van een goede verkiezingsslogan is het belangrijk uw blik te verruimen,” onderstreepte Pieter-Jan. Ik protesteerde: “Mijn ogen marcheren voor zover ik weet nog altijd goed. Moet ik dan een bril dragen?” “Maar neen,” zei Pieter-Jan, “Ik bedoel dat we iets moeten hebben waarmee we zeer veel mensen kunnen aanspreken, waardoor zij ook voor u gaan stemmen. Je moet het wat groter zien. Welke zijn je dromen? Wat zou je willen verwezenlijken? Zo kunnen voorbeelden uit het buitenland inspirerend werken. Zie je iets?” Ik moest lang en diep nadenken. Plots ging mijn lamp branden. “Van mijn vele buitenlandse reizen heeft de Moulin Rouge in Parijs de diepste indruk nagelaten. Moest ik mij als molenaar verkleden en voor een windmolen gaan staan… dat zou doen denken aan den goeden ouden tijd.” “Ik hoor dat mijnheer al naar Parijs is geweest!,” repliceerde Pieter-Jan. “Dat is een mooie, maar een verleidelijke stad. Maar uw idee is te ouderwets. Het is te veel op het verleden gericht. We moeten naar de toekomst kijken. Zie je niets anders?”
Ik pijnigde mijn gedachten, maar kon niets vinden. “Wat denk je van de slogan ‘Steeds in de bres?’” vroeg Pieter-Jan. “Voor zover ik weet is er in de Zwalm of de Dender nog nooit een bres geweest,” wierp ik op. En iets beters kon ik maar niet bedenken. “Ge zijt niet goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf. Zowat ten einde raad zei ik: “Ik zeg altijd ‘Voor mij is geen berg te ver en geen brug te hoog’. Misschien kunnen we iets met een berg of een brug doen?” “Dat is het,” zei Pieter-Jan. “Ligt de Muur van Geraardsbergen niet in de buurt? We zetten je op een fiets voor de Muur en gebruiken de slogan, hm, hm … ‘Geen muur is te hoog’. Wat denk je?” Ik moest hem opnieuw ontgoochelen: “Ik kan helaas niet met de fiets rijden.” “Dit kunnen we dan niet doen,” jammerde Pieter-Jan. “Een basisregel van de marketing is immers dat je steeds geloofwaardig moet overkomen.”
Ook hij pijnigde verder zijn hersenen. “Kunnen we niets doen met ‘zuurstof’,” gooide hij in het midden. Ik moest hem eens te meer ontgoochelen: “Maar hier op den Boterhoek is er zuurstof genoeg,” zei ik. “Ik heb het gevonden,” triomfeerde Pieter-Jan. “Nu weet ik het heel zeker. We gebruiken de slagzin ‘Zuurstof voor Vlaanderen’ en zetten jou daaronder naast het bord van de wijk Boterhoek. Zo geven we een universeel gegeven, de zuurstof waaraan iedereen zo’n grote behoefte heeft, een lokale verankering die mensen onmiddellijk herkennen. Je gaf me een gouden tip, Amedee. Vlaanderen heeft nood aan zuurstof. Vlaanderen heeft nood aan Amedee. We zullen Vlaanderen eens laten zien wie den echten Amedee van den Boterhoek is!” Zelf keek ik van mijn affiche niet zo op. Ik wist immers al veel langer dat den Boterhoek het centrum is: niet alleen van de gemeente en de provincie, maar ook van heel Vlaanderen.
Vlaams parlementslid (4)
Coalitie
Op de avond van de verkiezingen gingen we met een grote delegatie van den Boterhoek opnieuw naar dat groot gebouw in Gent. Je kon daar letterlijk over de koppen lopen. Iedereen was zeer curieus wat de uitslag zou geven. Het was al na elf uur toen de provinciale voorzitter onder luid applaus en breed lachend de zaal binnenstapte. De sfeer was opperbest want iedereen had al vernomen dat onze partij zijn zes zetels had behouden. Wat nu telde waren de voorkeurstemmen. De spanning steeg ten top.
Onze kopman met zijn krullen had het met zijn 76.000 stemmen nog zo slecht niet gedaan. Ons hete madame uit Gent haalde er 63.000 en die ‘grijze barberie’ bleek met 48.000 stemmen nog altijd zeer populair. Achter mij hoorde ik een pisnijdig commentaar: “Alleen wanneer hij sterft, zullen we van hem zijn verlost.” De kandidaten van de vakbond en de mutualiteit deden het met 23.000 en 26.000 stemmen een stuk minder. Het legioen van den Boterhoek hield de adem in toen de voorzitter de stemmenaantallen van de opvolgers bekend maakte. “Onze eerste opvolger, Amedee van den Boterhoek, heeft ons met zijn 42.000 stemmen over de streep geholpen. Hij gaf ons de nodige zuurstof om de zesde zetel te behouden.” Iedereen lachte en er volgde een oorverdovend applaus. “Ik wist niet dat ik zo populair was,” zei ik verontschuldigend. Maar ik genoot met volle teugen van mijn triomf. De ogen van Oda fonkelden. ’t Was schoon om zien. “Gij zijt nu een grote mijnheer, vader” zei Odette terwijl ze me omhelsde.
“Kom ik nu al in het parlement, voorzitter?” vroeg ik. “Ik heb toch veel meer stemmen dan die mannen van de vakbond en de mutualiteit?” De man lachte: “Mijn goede vriend Amedee. Neen, zo werkt dat niet. Jij wordt pas parlementslid wanneer iemand wegvalt, bijvoorbeeld bij een overlijden of wanneer onze kopman minister wordt in de volgende Vlaamse regering. Maar dat gaan we pas later weten, want eerst moet een coalitie worden gevormd.” “Verexcuseer, mij, maar een coalitie, wat voor een beest is dat? Kolen, dat ken ik. Daarmee brand ik tijdens de winter iedere dag mijn stoof. Dat geeft toch zo’n gezellige warmte. Vindt ge niet? En de vader van ons Oda heeft nog in de koolmijnen gewerkt. Maar wat is een linie van kolen?” “Ik zal u dat eens vlug uitleggen, beste Amedee,” vervolgde de voorzitter. “De grootste partijen die samen een meerderheid van de zetels in het Vlaams parlement hebben, gaan nu rond de tafel zitten om een nieuwe regering te vormen. Dat kan nog enkele maanden duren. Wanneer ze een akkoord bereiken, worden de ministers aangeduid. Normaal zal onze provincie een minister leveren in de nieuwe regering. En wanneer die in functie treedt, komt zijn plaats vrij in het parlement. En dan zijt gij zijn opvolger. Dan zult gij uw glorierijke intrede maken in het parlement!” “Ik ben er helemaal klaar voor, voorzitter” zei ik.
“Ik vind dat curieus,” zei ons Oda bij de terugreis, “dat over de vroegere partijvoorzitter die er met zijn koekentien van door is gegaan geen woord is gezegd. Hoe zou dat nog met zijn vrouw en zijn kinderen zijn, en met hun gezondheid? Want dat is toch het belangrijkste!” Dat hij in Afrika zijn blonde furie maar blijft temmen,” dacht ik bij mezelf, want wanneer hij terugkeert ben ik misschien mijn jobke in het parlement weer kwijt. Die nieuwe Vlaamse regering kan niet vlug genoeg zijn samengesteld!
Vlaams parlementslid (5)
‘Vlaanderen kan op mij rekenen’
Twee maanden later was het eindelijk zo ver. De nieuwe Vlaamse ministers, waaronder onzen krullebol, legden de eed af. En ’s anderendaags deed ik als zijn opvolger mijn glorierijke intrede in het parlement. “Weet ge nog hoe ge vier jaar geleden op mijn zitdag kwam vragen naar een schoon jobke bij de gemeente?” lachte de burgemeester. “Ik denk dat ge dankzij de partij iets veel beters hebt gekregen. Met uw pree als parlementslid zijt ge een van de vetst betaalde burgers van onze gemeente. Toch hebt ge dat verdiend, Amedee. Want ook in moeilijke dagen kon onze partij steeds op u rekenen.” “Ik heb alles aan u te danken, burgemeester. U kan ik niets weigeren,” antwoordde ik. “Je kunt ons inderdaad een dienst bewijzen,” vervolgde de burgemeester op een meer ernstige toon. “Ik als burgemeester en ook onze schepenen verdienen een pak minder dan u. Wanneer jij twintig procent van je loon zou afstaan aan de partij, dan kunnen wij onze ‘oorlogskas’ voor de komende gemeenteraadsverkiezingen voldoende spijzen.” “Geen enkel probleem,” antwoordde ik zonder verpinken. “Gij zijt een vent van mijn hart”, zei de burgemeester terwijl hij zijn hand op mijn schouder legde.
Het was even zoeken om in Brussel het Vlaams parlement te vinden, want ik zat eerst verkeerd. Zowel in de Senaat als in de Kamer van Volksvertegenwoordigers konden ze me niet verder helpen. Dat zijn blijkbaar andere parlementen. De fractieleider van mijn partij drukte mij hartelijk de hand. “Ik wist niet dat het parlement was opgedeeld in fracties,” merkte ik op. “Dat is inderdaad een goede vraag” zei hij. “Iedere partij vormt een eigen fractie en al die fracties samen vormen samen het Vlaamse parlement.” Ik knikte. Dat was nu eens een heldere uitleg. Het zal wel zijn! “Kom, ik zal je laten zien waar je zetel is in het halfrond,” vervolgde de fractieleider, “want iedereen heeft een vaste plaats.” Ik was diep onder de indruk van die grote arena met zijn glazen dak. Naar het schijnt is dat het grootste ter wereld. “Oei, ik had mij aan pluchen zetels verwacht,” riep ik uit. “Dat is in de Senaat zo,” reageerde de fractieleider gevat. “Hier zult ge het met beige lederen zetels moeten doen.” Ik stelde tot mijn vreugde vast dat mijn zetel ruim en comfortabel was. “En de eedaflegging en uw speech deze namiddag?” wilde de fractieleider nog weten. “Hebt ge geen plankenkoorts?” “Ik ben er helemaal klaar voor,” antwoordde ik gevat. “Weet ge, voor mij is geen berg te ver en geen brug te hoog.”
Om 14.00 uur waren bijna alle 124 zitjes in het parlement bezet en ook alle ministers, waaronder onzen krullenbol, tekenden present. Ik zag ik in de publiekstribune tot mijn vreugde een grote delegatie van den Boterhoek. De ogen van Oda fonkelden. Het was schoon om zien. En de burgemeester trok mij een oog. Dat ook Pier Jansen van de tegenpartij werd ingezworen, kon mij geen zier schelen. Na mijn eedaflegging, die werd voor mij stilaan routine, beklom ik voor het eerst het spreekgestoelte. “Collega’s” zei ik. “De voorbije jaren heb ik in de commissies Sport, Landbouw en ook Internationale Relaties van de provincie geprobeerd mijn sporen te verdienen. Ik wil nu mijn kennis ter beschikking stellen in Vlaanderen. Mijn verkiezingsslogan indachtig, wil ik vanuit de wijk den Boterhoek ook Vlaanderen nieuwe zuurstof geven. Vlaanderen heeft daar nood aan. Vlaanderen kan op mij rekenen!” besloot ik met krachtige stem. Er volgde een warm applaus, nog het meest van op de publiekstribune. “Als dat geen entree langs de grote poort is,” dacht ik bij mezelf.
Vlaams parlementslid (6)
Karaf
Ik mocht als parlementslid een persoonlijke medewerker aanwerven. Lang moest ik daarover niet nadenken. Niemand was daarvoor beter geschikt dan ons Oda. Zij kent mij immers door en door. Er veranderde op korte tijd dan ook heel wat op den Boterhoek. Via de Dienstencheques hadden we nu een poetsvrouw, waardoor ik niet langer het huis kuis, maar mij volledig toeleg op de politiek. Het zal wel zijn! En ons Huisje Weltevree werd gedeeltelijk heringericht als bureau. Met spijt in het hart verminderde ik mijn aantal duiven. Ik had immers niet meer de tijd om ze allemaal iedere dag goed te soigneren.
Ik zat nog in De Beiaard te lezen toen plots de telefoon rinkelde. “Met de secretaresse van Vlaams volksvertegenwoordiger Amedee van den Boterhoek,” zei ons Oda. “Oei, de provinciegouverneur wil u spreken,” vertrouwde mij ze toe. “Aha, onze wijnkenner,” begroette hij mij hartelijk. “Ik had nog niet de gelegenheid u persoonlijk te feliciteren met uw overstap naar het Vlaams parlement,” vervolgde hij. “Ik wens je alle succes toe, maar weet dat je hier een grote leemte achterlaat. Er wordt hier sinds je vertrek immers nog nauwelijks gelachen. Beste Amedee, ik wil met u een afspraak vastleggen voor een gewichtig dossier. Wanneer we dat doen om 12.00 uur ’s middags combineren we dat met een brokje eten. Past dat volgende week woensdag?” “Ik ben er helemaal klaar voor,” zei ik.
“Gij kiest uiteraard de wijn, Amedee,” zei de gouverneur. Mijn oog viel op ‘karaf’.”Dat merk ken ik niet en dit is bovendien ook nog spotgoedkoop”, dacht ik bij mezelf. “Ik stel voor ‘karaf’, gouverneur”, zei ik. “Maar Amedee,” repliceerde hij. “Ook ik ken de financiële moeilijkheden van de provincie. Maar ik drink geen goedkope landwijn uit plastieken bidons. Kies eens een goeie fles wijn! Dat kan er nog van af.” Denkend aan de vlucht van de voorbije zondag, zei ik: “Wat denk je van een Bordeaux?” “Wat duur, maar in functie van onze menu een uitstekende keuze,” waarde vriend. “Je bent een groot wijnkenner!”
“Wel Amedee,” vervolgde de gouverneur, “de provincieraad heeft op uw initiatief principieel beslist het Provinciaal Centrum voor Duivenmelkers, afgekort ProDuif op te richten. Ik mag aannemen dat ge daar nog altijd 100 procent achter staat.” “Absoluut,” verzekerde ik hem. “Welnu, Amedee, ik heb een schitterend idee. Onze provincie moet besparen. Maar is het, omdat de duivensport een nationaal en zelfs een internationaal gebeuren is, geen beter idee in de plaats van een provinciaal een Vlaams Centrum op te richten? Dan kunnen nog veel meer duivenmelkers worden bereikt. Dit valt onder de bevoegdheid van de minister van uw partij in de Vlaamse regering die uit onze provincie afkomstig is. Uiteraard komt dit centrum, zoals afgesproken, in den Boterhoek. Maar wanneer Vlaanderen dat organiseert, kan dat op een veel grotere schaal worden uitgebouwd. Wat denk je?” “Dat is geniaal, gouverneur,” zei ik.
Ik werd met alle eer ontvangen op het kabinet van onze minister-krullebol op het Martelarenplein in Brussel. Op deze plek waar in 1830 werd gevochten voor de onafhankelijkheid van België, zou ik mijn zoveelste triomf beleven. Ik voelde het meteen. “Ik vind uw idee uitstekend,” glunderde de minister. “Alle krullebollekes hebben toch iets speciaals,” dacht ik bij mezelf, terwijl ik terugdacht aan dat krullebolleke van de sociale dienst. “De Vlaamse duivenmelkers verdienen zo’n centrum,” vervolgde hij. “De moraal van het verhaal is dat we daar pas vanaf volgend jaar werk kunnen van maken. Wilt gij voorzitter worden van de commissie die de oprichting van ProDuif Vlaanderen voorbereidt?” “Het zal wel zijn!” riep ik uit. “Gij zijt echt een warme mens.”
Werkbezoek
“Zet de stofzuiger uit,” beval ons Oda aan de poetsvrouw van de Dienstencheques toen de telefoon rinkelde. Omdat zij dat bevel door het vele lawaai niet onmiddellijk had begrepen, schoten haar ogen vuur. De vrouw wist meteen dat de toestand alarmerend was en zette de stofzuiger uit. “Met de secretaresse van Vlaams volksvertegenwoordiger Amedee van den Boterhoek,” zei Oda. “Oei, de minister wil u spreken,” vertrouwde ze mij toe. Ik zat nog in mijn pyjama in het nieuwste nummer van De Beiaard te lezen. “Ha, onze duivenvriend,” begroette hij mij hartelijk. “Ik plan volgende maand een studiereis naar Congo. De traditie wil dat steeds één parlementslid de delegatie vergezelt. Ik had aan jou gedacht omdat wij in Kisantu ook een werkbezoek brengen aan de wereldvermaarde botanische tuin die Vlaanderen via de Europese Unie mee financiert. En dat kan, denk ik, zeer interessant zijn voor u als voorzitter van de commissie ProDuif Vlaanderen.” “U, mijnheer de minister, kan ik niets weigeren”, stamelde ik. “Ik ben er helemaal klaar voor!” “Amaai, Amedee,” dacht ik bij mezelf, “de wereld begint nu stilaan aan mijn voeten te liggen. Na Europa komt Afrika aan de beurt. En dan nog onze voormalige kolonie waaraan ik uit mijn jeugd zovele mooie souvenirs heb overgehouden. Wat verder bij ons in de straat was er een groothandel in koloniale waren.” Ik voelde mij diep gelukkig.
“Maar wat houdt dat werkbezoek in?”, wilde ik nog weten. “Welk soort werk gaan we daar doen? Moet ik aangepaste kledij meebrengen? En hoeveel dagen gaan we daar werken?” “Maak u maar geen zorgen Amedee,” ging de minister verder. “De moraal van het verhaal is dat we daar niet gaan om te werken, maar om te bezoeken en vooral om veel te studeren. Overigens zien we elkaar deze namiddag in het Vlaams parlement tijdens het wekelijkse vragenuurtje, want de tegenpartij heeft vragen gesteld over mijn Congoreis.”
Zoals gewoonlijk was er heel wat kabaal in het parlement wanneer het zoveelste nieuw pilootproject voor de provincie Limburg werd goedgekeurd. “Wonen daar zoveel piloten?” vroeg ik mij af. Pas aan het eind van de zitting, wanneer het halfrond al bijna leeg was, werd onze minister-krullebol aan de tand gevoeld over zijn Congoreis. “Wij hebben vragen bij de samenstelling van uw delegatie,” zei de woordvoerder van de tegenpartij. “Wij kunnen maar niet begrijpen waarom u de deelname hebt geweigerd van meester Pier Jansen, die door zijn vele contacten met bedrijven een expert is op het vlak van de werkgelegenheid. De export naar Congo biedt onvermoede perspectieven en ook kansen voor de tewerkstelling in Vlaanderen.” Maar onze minister-krullebol reageerde gevat: “Ook ik had collega Jansen graag in mijn delegatie opgenomen,” zei hij. “Ik ken en waardeer zijn vele verdiensten.” “Oei, sinds wanneer is Pier Jansen een collega en heeft hij vele verdiensten?” vroeg ik mij af. Hij is toch van de tegenpartij! “Maar het reglement dat uw partij mede heeft goedgekeurd, weerhoudt mij daarvan. Ik mag immers maar één parlementslid meenemen. Mijn voorkeur gaat uit naar de heer Amedee van den Boterhoek, de voorzitter van de commissie die de oprichting van ProDuif, het Vlaams Centrum voor Duivenmelkers, voorbereidt. Dat wordt een van de speerpunten van mijn beleid de komende jaren. Het geplande werkbezoek aan de botanische tuin in Kisantu is zeer belangrijk voor de uitbouw van ProDuif Vlaanderen. De moraal van het verhaal is dat wanneer het parlement het reglement wijzigt en toelaat dat twee parlementsleden mogen deelnemen, ik volgaarne collega Jansen aan mijn delegatie zal toevoegen.” Wat was dat schoon gezegd! Ik glunderde, terwijl Pier afdroop. Overigens: alleen op basis van mijn stemmenaantal kwam die reis mij toe. Het zal wel zijn!
Op bezoek in Congo (2)
Visum
“Mag ik mee naar Congo?” De ogen van Oda fonkelden. Het was schoon om zien. “Ik heb daar altijd van gedroomd,”zei ze. “Misschien zal ik het graf zien van mijnen nonkel pater Constant die in Congo is gestorven.” Ook ons Odette deelde in deze triomf: “Ge zijt echt een grote mijnheer, vader. Laat die mannen in Congo eens zien wie den echten Amedee van den Boterhoek is.” Hoewel nog vier weken restten voor het vertrek, begon Oda dadelijk met het maken van de valiezen. “We zullen op alles voorbereid zijn,” benadrukte ze. “Want ik wil daar in Congo geenen achterklap.” “Nu is het de hoogste tijd om mijn duiven eens los te laten” zei ik tegen mezelf en ging naar het duivenlokaal achter een goed potje bier.
Op het kabinet van onze minister-krullebol vond een voorbereidende vergadering plaats met de deelnemers aan de Congoreis. “Gaat je secretaresse of je vrouw mee,” vroeg de medewerker. “Is er een probleem wanneer mijn secretaresse ook mijn vrouw is?” antwoordde ik verwonderd. “Natuurlijk niet, beklemtoonde hij. Dat is altijd de veiligste keuze. Was iedere politicus maar zo verstandig! Breng zo snel mogelijk jullie internationaal paspoort binnen voor het aanvragen van het visum.” “Oei, een visum, wat voor een beest is dat? Zijn ze daar vies in Congo?” “Maar neen, Amedee, antwoordde de man. Dat is een toelating om het land binnen te komen. En die kost zeventig euro per persoon.” En ik die dacht dat alles spotgoedkoop was in Congo.
Aan het eind van de vergadering nam ik de medewerker terzijde. “Verexcuseer mij, maar mag ik u een persoonlijke vraag stellen?” Hij knikte. “Ik kamp met een groot probleem. Sinds mijn jeugd heb ik een zeer kleine blaas waardoor ik tijdens groepsreizen regelmatig moet gaan plassen. En wanneer de koeien op springen staan, is er geen houden aan. Is er aan boord van het vliegtuig een toilet? Het is immers de eerste maal dat Amedee de lucht in gaat.” De man lachte hartelijk. “Bij het opstijgen en landen is dat verboden, maar tijdens de reis kunt ge zo vaak ge maar wilt naar het toilet gaan.” Wat een opluchting! Het zal wel zijn! “Ge zijt een warme mens,” zei ik.
Eindelijk was de dag van het vertrek aangebroken. Heel de familie ging ons in Zaventem uitwuiven. “Het belangrijkste is niet alleen dat we nu gezond zijn,” zei Oda, “maar ook dat we gezond terugkomen.” Terwijl iedereen stond te wenen, kraaide Amedee junior van de pret. “Die treedt nog in de voetsporen van zijn grootvader,” grapte de minister-krullebol. Voor mij is geen berg te ver en geen brug te hoog, maar bij het opstijgen van het vliegtuig kreeg ik het toch benauwd. Wat een raar gevoel in mijn buik en dan die suizingen in mijn oren! “Is dat die fameuze ‘jet lag’” vroeg ik aan mijn buurman. “Die krijgt ge alleen wanneer ge terugkeert van de Verenigde Staten”, antwoordde hij. “Eenmaal op een hoogte van tien kilometer gaat dat over.” Ik keek aandachtig door het venstertje, maar zag door al die wolken den Boterhoek niet liggen. Na het nuttigen van een in plastic verpakt avondmaal en de weldaad van een goed potje bier, gaf Oda mij een inslaappil. En of ik geslapen heb! Oda maakte mij wakker toen wij al aan het dalen waren. Bij het verlaten van het vliegtuig in Kinsjasa stond een fanfare ons op te wachten. Er was geen twijfel mogelijk. De vroegere fanfare van den Boterhoek speelde stukken beter. Toen ik de Afrikaanse grond wilde kussen, schoten de ogen van Oda vuur. “Gij zijt niet de paus, maar Amedee van den Boterhoek. Blijf maar met beide voeten op de grond.” Toch was ook ik bezig de wereld te veroveren.
Op bezoek in Congo (3)
Sterelisatie
We logeerden in de Memling, een wreed chique hotel. “Dit is het enige veilige hotel in Kinsjasa” vertelde de medewerker van de minister. “Hier kun je op je beide oren slapen. Vanavond gaan we hier ook eten. Maar ik raad u aan, zeker wanneer het donker wordt, het hotel niet alleen te verlaten, behalve in groep of onder begeleiding.” Ik wist meteen waarom: je kunt die zwarten niet zien in het donker en je zou tegen hen kunnen botsen.
“Morgen, zondag, gaan we naar Kisantu,” kondigde de minister-krullebol aan. “Dat is een oude missiepost op de weg naar Matadi, de grootste havenstad van Congo. We moeten vroeg vertrekken, want het wordt een lange reis.” Aan de ingang van het klooster met daarachter een groot ziekenhuis las ik het opschrift Virgo Fidelis. “Oei, wat voor een beest is dat?” vroeg ik mij af. “Dat is het Latijn voor ‘trouwe maagd’,” legde de minister uit. En inderdaad, al vlug maakten we kennis met elf trouwe maagden, waaronder zes Vlaamse zusters. “Van waar bent u?” vroeg de overste. “Van den Boterhoek,” zei ik. “Maar dat is in de buurt! Ik ben afkomstig van Hillegem.” Aan de muur van de woonkamer van de zusters hingen tal van spreuken van Bond Zonder Naam: Verbeter de wereld, begin met jezelf en Bloemen van geluk moet je zelf planten. In voelde mij hier meteen thuis en ons Oda moest een traan wegpinken. Het zal wel zijn! Want bij ons in de keuken hangen dezelfde spreuken.
Tijdens de rondgang in het ziekenhuis zag iedereen dat het goed was. Dat zijn natuurlijk geen hospitalen zoals bij ons, maar de zalen lagen er proper bij. “Is hier ook een echografie?” wilde ik weten, de weldaden van die schone machine kennende. “We hopen die ooit aan te kopen,” zei een zwarte doktoor. Tot mijn grote verrassing zag ik wel dertig mannen samentroepen rond de afdeling Sterilisatie. En dat op een zondag! “Het hoge Congolese geboortecijfer wordt hier met succes aangepakt,” stelde ik tot mijn tevredenheid vast, tot ik bemerkte dat al die mannen zaten gekluisterd aan een televisietoestel dat de voetbalinterland Congo-Angola rechtstreeks uitzond. De stand was nog 0-0.
De zusters trakteerden ons gezelschap op een tas koffie en, omdat het zondag was, een Prune de Normandie. Ik had liever een fris potje bier, maar als allesverbrander ging ook dat likeurtje vlotjes binnen. Langzaam slofte een rijzige oude pater de living binnen. “Dat is onze geestelijke vader, pater Flor,” vertelde de overste. Ik wist het zeker: ik had hem eerder nog gezien. Plots ging mijn lamp branden. “Maar ik herken u,” riep ik uit. “U organiseerde vijftig jaar terug in de Katholieke Kring een missietentoonstelling!” De man knikte. “Ik deed dat daar om de drie jaar, telkens wanneer ik op verlof kwam,” zei hij. “Ik herinner mij dat levendig,” vervolgde ik. “U zei: drie mannen heb ik nodig om ons schoon werk in de missie voort te zetten.” “Ik heb die drie mannen helaas niet gevonden,” zei hij met droefheid in zijn stem. “Heeft u mijn nonkel, pater Constant van den Boterhoek, nog gekend,” wilde Oda weten. “Ja, natuurlijk, hij was onze confrater!” Oda viel bijna van haar stoel. “De man heeft hier schoon werk verricht op de boerderij. Onze kleine varkenskwekerij is nog altijd naar hem genoemd: ‘Porcherie Constant’. En hij ligt hier begraven. Arm in arm brachten wij een laatste groet aan onze nonkel pater. Maar veel tijd hadden we niet, want de autobus wachtte om ons naar de beroemde botanische tuin te brengen: het hoogtepunt van onze Congoreis.
Op bezoek in Congo (4)
Groene duif
“Doe nu uw ogen maar goed open, Amedee”, zei de minister, “want dit doen we speciaal voor u.” En hij trok mij een oog. Deze botanische tuin die honderd jaar geleden was opgericht door een Belgische jezuïet werd de voorbije jaren volledig hersteld. Aan de ingang stond een grote gouden regen in volle bloei. “Zo wil ik er ook een in onze tuin,” merkte Oda op. De Congolese bewaker aan de toegangspoort zat te slapen. Maar dat was geen probleem omdat de poort dicht was. Mede door de hitte reden we met de deuren en de vensters open door dit domein van 225 hectaren. Wat een lust voor het oog! We zagen tal van schone planten, struiken en bomen in volle bloei: wel honderden verschillende soorten. “Kijk,” zei Oda, “hibiscusstruiken in alle kleuren van de regenboog en wilde rozen.” En in de kruidentuin stonden wel vijfduizend verschillende soorten kruiden. De heerlijke geuren brachten ieder van ons in hogere sferen. “Ik ben nog nooit in de hemel geweest,” dacht ik bij mezelf, “maar ik denk dat we er hier dicht bij zijn. Ik denk dat onze nonkel pater Constant die hier vlakbij ligt begraven er net zo over denkt.” De ogen van ons Oda fonkelden. Het was schoon om zien. Wat bij ons kleine plantjes zijn, zijn hier grote struiken of zelfs bomen. Op het hoogste punt van het domein hadden we een schoon uitzicht over de hele streek. Aan onze voeten lag Beneden Congo en in de verte stroomde de Congorivier. Ik tuurde naar de einder. “Om van hieruit den Boterhoek te zien, is het waarschijnlijk te ver”, dacht ik bij mezelf.
“Het plantenrijk is hier dik in orde, maar hoe is het hier gesteld met het dierenrijk?” vroeg ik mij af. Ik zag immers geen duiven- of andere koten. Ik wilde die vraag stellen, maar oei. “Hoe moest ik dat vragen?” Want de kennis van mijn Frankrijks is immers zeer beperkt. Plots ging mijn lamp branden. Urbanus van Anus was mijn reddende engel. Was zijn hit Quand les zosiaux chantent dans le bois niet de openingsdans op ons trouwfeest? “Verexcuseer mij, quand les zosiaux chantent dans le bois?” vroeg ik aan een bewaker in uniform. “Tous les jours, monsieur,” antwoordde hij. Maar ieder verder gesprek stokte. Ik stond met mijn mond vol tanden. Meer Franse woorden kende ik niet. Want wat ik vroeger bij meester Gerard had geleerd, was ik al lang vergeten. “Ge zijt niet goed bezig Amedee,” zei ik tegen mezelf.
Maar de medewerker van de minister snelde mij ter hulp. “Kan ik helpen?” vroeg hij. “Gij zijt een vent van mijn hart,” zei ik. Op mijn vraag naar de Congolese duiven, antwoordde de opziener dat Congo alleen groene duiven kent. “Daar heb ik nog nooit van gehoord,” stamelde ik. “Ook in het park kunt ge die zien,” vervolgde hij. Hij keek rondom zich. “Kijk daar in die boom.” Ik zag inderdaad een groenachtige vogel, maar toen die wegvloog wist ik het zeker. Dat was een duif! Dit was een van de belangrijkste ontdekkingen van mijn leven. Mijn collega-duivenmelker Pol zal nogal raar opkijken! Op mijn vraag naar het kweken en voederen van de duiven en de veredeling van het ras, kreeg ik een helder antwoord. Congo past het systeem van de ‘open lucht’ toe. Hier bestaan geen hokken, maar alles gebeurt in de wijde natuur.
“Wat is de moraal van het verhaal?” vroeg de minister aan het einde van het bezoek toen we in de cafetaria wat stoom aflieten. “Dit bezoek was voor mij een openbaring,” antwoordde ik. “Ik ontdekte nieuwe vogelsoorten, waaronder de groene duif, en ik wil hun kweeksysteem in de ‘open lucht’ nader bestuderen.”
Op bezoek in Congo (5)
Bananenbier
Onze dagen waren goed gevuld. De verplaatsingen gebeurden in een konvooi met voor en achter ons militairen met hun geweer in aanslag. “Zouden daar wel kogels in zitten?” vroeg ik mij af. De geplande afspraak met president Kabila ging op het laatste moment niet door, maar wel gingen we op bezoek bij de eerste-minister van Congo: Antoine Gizenga. De man woonde in een chique villa, vlak aan de Congostroom. Ik had die naam vroeger nog gehoord. Was hij niet een van de voormannen van de onafhankelijkheid in 1960? Gizenga zag er precies uit als een wassen pop van honderd jaar toen hij langzaam de trap afdaalde. “Hoe kan die man Congo besturen?”, vroeg ik mij af. Onzen Elio met zijn strikje is toch een heel andere verschijning! “Gij hebt uw roeping gemist Amedee,’ zei Oda met besliste stem. “Wanneer ik dit zie, zoudt gij hier in Congo nog veel meer carrière hebben gemaakt dan in België.” Ik moest ons Oda, zoals altijd, gelijk geven. “Maar nu was het te laat,” dacht ik bij mezelf. “Alhoewel …, maar ja, ik zou den Boterhoek te veel missen en ik zie mij nog niet met groene duiven spelen.”
“Vanavond is er een ‘vrije avond’,” zei de medewerker van de minister. “Ik ga hier een paar honderd meter verder in de straat een pizza eten. Wanneer er nog liefhebbers zijn: we verzamelen om acht uur.” “Wie gaat nu in Congo een pizza eten?” vroeg ik mij af, maar ik had grote honger. En in hotel Memling was alles zo peperduur. Op het afgesproken uur stonden wij daar met zijn drieën. “Is dat niet gevaarlijk in het donker” vroeg ik de medewerker. “Ach, zo ver is niet nu ook niet en wanneer we goed doorstappen, hoef je geen schrik te hebben.”
Tot mijn grote vreugde zag ik in het restaurant op de drankkaart ‘bierre’ staan. Zoveel Frankrijks verstond ik wel. “Grand bierre” bestelde ik meteen. “Er is immers niets beter dan een goed potje bier,” zei mijn vader zaliger altijd. Maar wat ik kreeg geserveerd, was geen Westmalle of Jupiler, maar bananenbier. “Wie maakt er nu bier van bananen,” dacht ik bij mezelf. Maar na verloop van tijd kreeg ik de smaak te pakken en ik bestelde mij nog een exemplaar. Kwestie ook van mijn alcoholniveau op peil te houden, want ik had wat achterstand in te halen. De pizza die we kregen geserveerd was maar een raar geval, met aangebakken randen. “Er is geen twijfel mogelijk,” zei ik. “De pizza’s die wij op den Boterhoek bestellen, zijn veel beter.”
Op onze terugtocht naar het hotel kreeg ik het gevoel dat wij werden gevolg. Er liepen inderdaad enkele jonge snaken achter ons. We voerden ons tempo op tot dat een militaire mars. Het was van mijn dienstplicht in Vogelzang en van op het strand in Spanje geleden dat ik nog in het gelid had gemarcheerd. De sacoche van Oda, zij liep tussen ons beide, zwierde heen en weer, hoewel die door het vele kleingeld dat ze altijd bij zich had ettelijke kilo’s woog. Toen we vlakbij het hotel waren, probeerde een van die jonge gasten, het waren er ondertussen al een stuk of dertig, haar sacoche af te nemen. Ik had beter de man vooraf gewaarschuwd, want de reactie liet niet op zich wachten. De jongeman incasseerde niet alleen Oda haar sacoche op zijn hoofd, maar tezelfdertijd plantte zij haar puntschoen in zijn edele delen. Ik wist het zeker: die zien we nooit meer terug. Het volstond dat Oda even met haar sacoche in het rond zwaaide om de achtervolgers van ons af te schudden. “Het dapper volk van den Boterhoek heeft ook deze beproeving met glans doorstaan,” zei ik bij onze aankomst in het hotel. Meteen bestelde ik een ‘grand bierre’, want zoveel emoties moesten grondig worden doorgespoeld.”
Op bezoek in Congo (6)
Visioen
Ik verschoot ervan: ook in Congo passeerden de dagen zeer vlug. Na veel marchanderen kocht ik de laatste dag een schilderijtje met de kaft van een stripalbum van Kuifje, waarbij de titel Kuifje in Congo uiteraard werd vervangen door Amedee in Congo. “Dit komt op onze schouw in de living, naast de voetbal van Amedee junior” zei ik beslist.
Onze laatste bezoeken waren een instelling voor weeskinderen en de ‘Villages Bondeko’ in Kinshasa waar wel duizend gehandicapte kinderen worden opgevangen. “De lei en de griffel uit grootvaders tijd zijn hier ook voltooid verleden tijd,“ stelde ik met grote tevredenheid vast. Maar mijn vreugde was groot toen ik zag dat, zoals op de lagere school bij meester Gerard, iedere bank vooraan in het midden was voorzien van een inktpot. “Eigenlijk is dat nog het beste systeem van allemaal,“ merkte ik op. “In de goeden ouden tijd was het schrijven ten minste nog handenarbeid! Het Schoonschrift was een van de belangrijkste vakken, met als hoogtepunt de nieuwjaarsbrieven. Dat is wat anders dan het getokkel op een computer vandaag.“
Eigenlijk was het schoon om zien hoe een Vlaamse zuster al die sukkelaars hielp. De meisjes leerden snit en naad en vrouwen hun haar coifferen, terwijl de jongens de dieren voederden en het land bewerkten. Naast de leerkrachten werkten hier ook kinesisten en was er een sociale dienst. “Veel aandacht gaat naar de morele begeleiding”, onderstreepte de zuster. “Want veel kinderen worden verstoten door hun familie. Ze hebben een grote behoefte aan liefde en genegenheid.” Ons Oda kreeg tranen in haar ogen. “Wij proberen hen de liefde te geven die ze thuis vaak missen,” besloot de zuster. “Hoe wordt uw werking gefinancierd?” wilde de minister weten. “Wij hangen af van giften en hebben een project adoptie op afstand.” Mijn blik kruiste die van Oda en ik zei meteen: “Wij willen een kindje adopteren. Kunnen we dat straks meenemen?” De zuster reageerde verrast. “Wij doen alleen financiële adoptie. Met een bedrag van één euro per dag kunnen wij een kind en zijn familie helpen.” “U mag ons opschrijven,” zei ik met een genereus gebaar. “Dat kan er nog wel af van mijn pree.” “Ik noteer uw naam,” zei de zuster. “Ik ben Amedee,” antwoordde ik, “en ik ben van den Boterhoek”. Tot mijn ontgoocheling bemerkte ik dat zij nog nooit van mijn geboortegrond had gehoord. “Dat is curieus,” dacht ik bij mezelf. Toen ze mijn verwondering opmerkte, zei ze verontschuldigend: “Nu ja, ik ben afkomstig van de West-Vlaanders en zit al dertig jaar in Congo.” “Gij zijt echt een warm mens” zei ik.
“En, tevreden van uw Congoreis?“ vroeg de minister toen we terug op het vliegtuig huiswaarts stapten. “Een nieuw continent ontdekken, is altijd iets speciaals,“ antwoordde ik. „Wat is voor u de moraal van het verhaal?“ wilde hij nog weten. “Dat wij meer de basisprincipes van de marketing moeten toepassen,“ antwoordde ik zonder verpinken. „Zonder een nieuwe bril te kopen, moeten we onze blik verruimen en nieuwe horizonten durven ontdekken. We moeten ons met het Vlaams Centrum voor de Duivenmelkers internationaal profileren en, zoals de missionarissen honderd jaar geleden, vanuit Vlaanderen de duivensport over heel de wereld promoten.“ “Ge zijt geniaal,“ beaamde de minister. “Onze wereld heeft grote nood aan grote denkers zoals jij, aan mannen met visioenen. Samen gaan we die droom waarmaken!“ “Ik ben er helemaal klaar voor,“ zei ik. Het al wel zijn! Ik wist het heel zeker: over enkele jaren is den Boterhoek het centrum van de hele wereld. “Toch is het belangrijkste dat we gezond zijn,“ zuchtte Oda toen het vliegtuig in Zaventem tot stilstand kwam.
Picasso
Tot mijn grote vreugde stelde ik vast dat er in alle partijen duivenmelkers zitten. Duiven hebben geen politiek kleur. En dat is maar goed ook. Er bestond in het Vlaams parlement dan ook over de partijgrenzen heen een grote eensgezindheid om het Vlaams Centrum voor Duivenmelkers te verwezenlijken. Zelfs bij het Vlaams Belang. Ik was er trots op dat in dit dossier het cordon, wat dat met een sanitair had te maken, wist ik niet, rond die partij niet speelde. Ik voelde het meteen. ProDuif zou uitgroeien tot een triomf: voor de duiven, voor Vlaanderen en voor mezelf. Met mijn gevleugelde woorden “De duiven verenigen Vlaanderen” en de slogan DVV-VVD “Duiven Voor Vlaanderen, Vlaanderen Voor de Duiven” oogstte ik op de commissievergadering een spontaan applaus.
Een duivenmelker van de andere partij riep mij na afloop terzijde: “Weet ge dat dit weekend in Luik een grote duivententoonstelling plaatsvindt?” “Daarin ben ik zeker geïnteresseerd,” riep ik uit. “Maar er is nog meer,” vervolgde de man. “In het museum in Luik hangt ook een schilderij van Pablo Picasso, ge weet wel, die bekende schilder.” “Die naam heb ik inderdaad al eens gehoord,” bevestigde ik. “Misschien staat op dat schilderij in Luik ook een duif afgebeeld, want een van de meest bekende beelden van Picasso is toch een duif met een olijftakje in de bek. En wie weet kunnen we dat schilderij lenen of voor een prikje kopen voor ons centrum ProDuif. Want ge weet toch dat de stad Luik in zware financiële moeilijkheden verkeert.” “Gij zijt een vent van mijn hart,” zei ik hartelijk.
In Luik stapten we van de trein in het Guilleminstation. “Amaai, wat is dat hier allemaal!” riep ik vol verwondering uit. “Wat een architectuur! Die doet mij denken aan die spaghettiman in Barcelona met zijn grote kathedraal en zijn park.” Het bezoek aan het museum van moderne kunst draaide evenwel op een sisser uit. Op het groot schilderij van Picasso van de familie Soler was een hond te zien, maar geen duif. En ook elders in het museum viel op geen enkel schilderij een duif te bespeuren. “Wat een duifonvriendelijk beleid!” dacht ik bij mezelf. “Je ziet wat er gebeurt wanneer de overheid zelf niet het bestuur in handen neemt. Wij gaan Vlaanderen in ieder geval behoeden voor zo’n blamage van de duivensport.”
In schril contrast met het museum was de expositie van de duiven meer dan de moeite waard. Mijn collega-parlementslid kocht zelfs enkele duivenjongen. Toen we na een lange, maar vermoeiende studiereis met de trein huiswaarts keerden, voelde ik dat we met de realisatie van ProDuif opnieuw een grote stap voorwaarts hadden gezet. “Het is jammer dat die spaghettiman uit Barcelona uit verstrooidheid onder de tram is gelopen”, zei ik. “Want we hebben voor de verwezenlijking van ons Vlaams Centrum voor Duivenmelkers nood aan een grote architect. De ontwerper van het nieuwe station in Luik lijkt mij op het eerste gezicht wel een goed alternatief. Wat denk je?” “Ik ben bang dat je het te groot ziet, Amedee”, merkte mijn collega op. “De duivenmelkers zijn meestal eenvoudige mensen.” “Dit keer hebt ge geen gelijk,” argumenteerde ik. “Als volksvertegenwoordiger beschouw ik het als mijn edele taak ons volk te verheffen. Waarom moet alles maar gewoontjes zijn voor de werkman? Heeft ook hij geen recht op schoonheid? En mag de simpele duivenmelker geen dromen koesteren?” “Ge hebt bij nader toezien gelijk, Amedee,” beaamde mijn collage. “Ik steun je volledig.” “Ge zijt goed bezig, Amedee” zei ik tegen mezelf. Het zal wel zijn!
Triomf in de Verenigde Naties (2)
Calatrava
Na vele maanden van hard labeur kreeg het Vlaams Centrum voor Duivenmelkers eindelijk concreet gestalte. Alle leden van de commissie in het Vlaams parlement geraakten het eens over de bouw van twee vleugels. De eerste vleugel zou de geschiedenis van de duif in beeld brengen vanaf de eerste postduiven en ook aandacht schenken aan de duivensoorten wereldwijd. Uiteraard zou de groene duif uit Congo een bijzondere plaats bekleden. De tweede vleugel zou de beleving van de hobby van de duivensport in al zijn dimensies levendig in beeld brengen. Daarnaast werd ook mijn voorstel weerhouden voor de aanmaak van mobiele duivenhokken die kunnen worden uitgeleend aan scholen. Op die manier zouden kinderen al vanaf jonge leeftijd kennis kunnen maken met deze unieke sport, met als doel ze zo de smaak van het duivenmelken te pakken doen krijgen.
“Alleen grote visionaire architecten kunnen vorm geven aan grote visioenen,” ze ik in de plenaire vergadering. Ik voelde het. Dit werd mijn triomf. “Ik heb een concreet voorstel. Tijdens een studiereis in Luik – die truc had de burgemeester mij nog geleerd – maakte ik in het Guilleminstation kennis met de architectuur van de Spanjaard Calatrava. Ik stel voor Calatrava de opdracht te geven een ontwerp te maken van het nieuw Vlaams Centrum voor Duivenmelkers dat, zoals u weet, op den Boterhoek zal worden ingeplant.” “Ge zijt goed bezig, Amedee,” zei ik tegen mezelf. Tot een venijnig lid van de oppositie, de man was vroeger nog minister geweest, de vraag stelde: “Ik vind uw voorstel sympathiek, maar weet ge hoeveel dat gebouw gaat kosten?” “Daar heb ik inderdaad nog niet over nagedacht”, gaf ik eerlijk toe. “En eigenlijk is dat ook niet het werk van de politiekers. Volksvertegenwoordigers zijn er om visioenen te ontwikken en de praktische uitvoering moet gebeuren door de Regie van de Gebouwen.” “Maar heeft de Vlaamse regering wel het geld om zo’n architect te betalen?” drong de man aan. “Het station van Luik dat u vermeldt, kostte 40 miljoen euro of zestien miljard oude Belgische frank, terwijl in de begroting van volgend jaar daarvoor niets is voorzien.” “Hoeveel nullen zijn dat?” vroeg ik, “Want wiskunde was al van in de lagere school niet mijn sterkste kant.” “Dat zijn er negen in euro’s en elf in oude Belgische franken,” zei de man. Ik haalde mij het telraam voor de geest dat meester Gerard ons had ingeprent. En na enige tijd kon niet anders dan beamen dat dit zeer veel geld was. “Ik zal eerst overleggen met de bevoegde minister,” besloot ik.
“Een beroemd architect zoals Calatrava is voor ons op dit moment te hoog gegrepen,” gaf onze minister-krullebol toe. “Hoe onzen Elio er in slaagt om in Bergen ook een nieuw station door Calatrava te laten bouwen, is mij een raadsel,” vervolgde hij. “Maar iedereen moet zijn eigen rekening maken.” Plots ging mijn lamp branden. “Moesten we eens prijs vragen aan de architect die bij ons op den Boterhoek woont? Hij is een van de beste van uren in het rond en hij heeft geen verplaatsingsonkosten.” “De moraal van dit verhaal is, beste Amadee, dat ProDuif een schitterend idee is,” besloot de minister. “Maar dat idee moet verder rijpen. Het is een uitdaging voor de commissie de plannen verder te verfijnen en het hele opzet misschien iets minder groots te zien. Ik beloof u dat we later die draad opnieuw opnemen.” “Ge zijt echt een warme mens,” besloot ik.
Triomf in de Verenigde Naties (3)
Topfunctie
“Voor mijnen eersten keer heb ik het toch wel getroffen met mijn vrouwmens,” dacht ik bij mezelf, terwijl Oda mijn bureau netjes in orde bracht. Haar ogen fonkelden. Het was schoon om te zien. Zij kon ook mijn gedachten lezen. Hoe ze dat doet, was voor mij iedere keer weer een raadsel. “Hou zou dat nog met de gezondheid zijn van de vrouw en de kinderen van de voormalige partijvoorzitter?” vroeg ze. “Op de vergaderingen wordt daar met geen woord over gerept,” antwoordde ik. “Het schijnt dat hij nog altijd in Afrika zit. En wat mij betreft: hij mag daar ook blijven. Ieder diertje zijn pleziertje.” Plots rinkelde de telefoon. Het was onze minister-krullebol. “Waarde vriend duivenmelker, kun je eens naar mijn bureau komen? Ik het schitterend nieuws voor u.” “Heeft u toch de financiering rond gekregen van het Vlaams Centrum voor Duivenmelkers?” wilde ik weten. “Zover is het nog niet. Dit dossier is nog hangende. De moraal van het verhaal is dat het voor mij een grote eer is u namens de Vlaamse regering een andere heuglijke mededeling te doen.”
“Doe uw nieuwste kostuum maar aan,” beval Oda. “Voor dat zomerkostuum is het nu toch te frisjes,” weerlegde ik. “We zijn al de maand oktober.” Maar toen ik zag dat haar ogen vuur schoten, besefte ik dat verder tegenpruttelen geen enkele zin had. “Dat ziet er mij een serieus geval uit en ik wil op het Martelarenplein in Brussel geenen achterklap horen.” Onze minister-krullebol was goed gemutst. “Welnu, Amedee, ik heb groot nieuws,” begon hij. “Je kent toch de Verenigde Naties!” “Daar heb ik al van gehoord,” knikte ik bevestigend. “Ik herinner mij dat nog vaag van de lessen geschiedenis van meester Gerard.” “Welnu, binnen de schoot van de Verenigde Naties zijn verschillende deelorganisaties actief,” vervolgde onze krullebol. “Oei, ik wist niet dat de Verenigde Naties een schoot hadden,” zei ik enigszins verrast. “Absoluut, Amedee,” vervolgde de minister.”Eén daarvan is de UNEP of het United Nations Evironment Programme.” “Oei dat is een hele mond vol. En wat doet de UNEP?” wilde ik weten. “Dat is samengevat het milieuprogramma van de Verenigde Naties. De hoofdzetel bevindt zich in Nairobi, de hoofdstad van Kenia. De organisatie helpt de ontwikkelingslanden een milieuvriendelijk beleid te voeren. Nu heeft de UNEP zes ondervoorzitters die volgens een beurtrol aan verschillende landen worden toegekend. En voor het eerst sinds vele jaren mag Vlaanderen opnieuw een ondervoorzitter leveren. In toepassing van het regeerakkoord komt die mooie job onze partij toe. Ik zie in onze rangen niemand die beter is geschikt om die functie te vervullen dan gij! Ik kan die job toch niet aan Pier Jansen geven.” Ik viel bijna van mijn stoel. Wereldwijd een topfunctie bekleden. Als dat geen entree langs de grote poort is! “U, mijnheer de minister, kan ik niets weigeren,” stamelde ik. “Maar is mijn beperkte talenkennis geen probleem. Ik spreek alleen een klein mondje Frankrijks en ook mijn kennis van het Engelands is zeer beperkt.” “Er zijn daar tolken genoeg,” luidde het kordate antwoord. “Overigens is dat geen fulltime job en kun je de werking van het Vlaams Centrum voor Duivenmelkers blijven opvolgen. Wat denk je? Volgende maand vindt de algemene vergadering plaats.” “Afrika is voor mij stilaan vertrouwd terrein,” zei ik op besliste toon. “Ik zal dat mandaat naar best vermogen opnemen. Het zal wel zijn!”
Triomf in de Verenigde Naties (4)
Blommekee
Het reizen naar verre landen en continenten, ook daar went eens mens aan. Temeer dat ook nu ons Oda mij mocht vergezellen. Toen zij erop aandrong twee nieuwe kostuums te kopen, pruttelde ik voor het eerst niet tegen. Wanneer ge weet dat de hele wereld aan uw voeten ligt, hebt ge dat daar voor over. De trip naar de luchthaven van Zaventem werd routine en ook nu hield een ruime delegatie van den Boterhoek er aan ons uit te wuiven. De burgemeester had voor de gelegenheid zelfs zijn sjerp aangedaan. Bij het afscheid zei Odette, met Amedee junior op haar arm: “Jij bent nu echt een grote mijnheer, vader. Laat de hele wereld eens zien wie den echten Amedee van den Boterhoek is.” Maar mijn gedachten gingen vooral naar mijn duiven. “Zeg toch maar nog eens aan de Pol dat hij iedere dag eens langskomt,” drong ik aan.
Het reizen in businessklasse heeft toch iets comfortabels. Toen ze rondkwamen met champagne liet ik deze beker niet aan mij voorbijgaan. Het zal wel zijn! “Ik ben een allesverbrander” vertelde ik de hostess, een zwart krullebolleke, maar zij glimlachte alleen. “Al die krullebollekes hebben toch iets mysterieus,” dacht ik bij mezelf.
“Welcom to the Jomo Kenyatta International Airport” vertelde de airhostess bij de landing. “Oei, die Kenyatta, wat voor een beest is dat?” vroeg ik mij af. Uit de uitleg van een medereiziger kon ik opmaken dat die man nog eerste minister en president van Kenia was geweest. Zoiets zoals onze Elio in België. Toen ik vroeg of die man ook een strikje droeg, begreep hij mij niet. Mijn Engelands was inderdaad maar een pover beestje was, maar ik maakte mij sterk dat dit vlug zou beteren door de dagelijkse oefening.
Na de landing werd ik naar voren geroepen en werd de rode loper uitgerold. Ik mocht als eerste de trap afdalen, gevolgd door ons Oda. Beneden stonden de voorzitter van de UNEP en enkele ondervoorzitters mij op de wachten. Plots begon een fanfare een aireke te spelen dat ik kende. Er was geen twijfel mogelijk. De vroegere fanfare van den Boterhoek speelde stukken beter, maar ik zong de tekst uit volle borst mee: “Viva bomma, patatten met saucissen. Viva bomma, patatten met sala. En daarbij nen dikke cervela, oe-a.” Toen ik de begane grond betrad, dacht ik er aan de grond te kussen, maar ik voelde de ogen van ons Oda al branden in mijn nek en bedacht mij. De voorzitter heette mij hartelijk welkom. Wat een entree langs de grote poort! En ons Oda kreeg van zijn vrouw een ruiker bloemen. “Dit is den eerste keer sinds mijn huwelijksdag dat ik een blommekee krijg,” snikte ze.
Een chique limousine bracht ons naar de hoofdzetel van de UNEP. Maar veel lanterfanten was er niet bij. Want ’s anderendaags kreeg ik al mijn taken toegewezen. Ik was binnen de werking verantwoordelijk voor het dierenrijk, wat … hm, hm … eigenlijk mijn specialiteit was. Met behulp van een tolk kreeg ik een dieper inzicht in de werking. Een van mijn eerste beslissingen was het uitroepen van 2014 tot het Internationaal Jaar van de Duif. Toen ik merkte dat op mijn begroting nog een aantal gelden geen bestemming had, ging plots mijn lamp branden. Ik belde dadelijk onze Vlaamse minister-krullebol. “Mijnheer de minister, ik heb de oplossing gevonden voor ProDuif.” Aan de overkant klonk eerst ongeloof. “We maken daar geen Vlaams centrum van, maar een wereldcentrum. Dat zal voortaan het Pigeons World Center heetten. Ik heb daarvoor een ruim voldoende budget.” “Je bent werkelijk geniaal, Amedee,” kraaide onze krullenbol uit. “Welk een moraal krijgt dit verhaal! Ik wist wel dat ik op u kon rekenen.” Ik voelde het meteen: dit wordt mijn triomf.
Triomf in de Verenigde Naties (5)
Erfgoed
“Het woord ’cultureel erfgoed’ moet zeker in uw toespraak voor de algemene vergadering een paar keer aan bod komen,” drong mijn medewerker uit Holland aan, wiens vader ook een duivenmelker was. “Dat hoort zo. Daarmee maak je indruk.” “Erfgoed, erfgoed… Wat voor een beest is dat?” vroeg ik mij af. “Welke goederen vallen hier te erven?” “Erfgoed is alles met een blijvende waarde wat onze voorvaderen hebben gemaakt,” legde hij mij uit. “Daar valt de duivensport toch volledig onder.” “Wanneer je dat zo bekijkt, ga ik volledig akkoord,” lachte ik.
Na honderdmaal draaien en keren, kreeg mijn eerste toespraak voor de Verenigde Naties vaste vorm. Ik repeteerde die voor de spiegelkast in onze slaapkamer met uiteraard mijn nieuw kostuum al aan. Oda zag dat het goed was. “De duif bekleedt een onvervangbare plaats in de geschiedenis. Zonder de duiven zou onze wereld er vandaag anders hebben uitgezien.” Zo luidde de ijzersterke aanhef van wat mijn beste speech ooit beloofde te worden. “In vele landen, waaronder China en Japan is de duivensport populair. Maar in de Lage Landen in Europa, meer bepaald in België en Nederland, zowel het historische als het internationale centrum, is de duivensport evenwel op zijn retour. Dat cultureel erfgoed mag niet verloren gaan. Er bestaan in Vlaanderen plannen voor de oprichting van een Centrum voor Duivenmelkers in den Boterhoek. Dat Vlaanderen dit op eigen houtje doet, vind ik geen goed idee.” Oda moest glimlachen. Dat was inderdaad nog een truc die de burgemeester mij had geleerd. “In onze geglobaliseerde wereld moeten we afstand nemen van eng provincialisme.” Oda fronste haar wenkbrauwen. “Mijn medewerker uit Holland heeft mij uitgelegd wat dat betekent, maar ik ben het helaas al vergeten,” verdedigde ik mij. “Is dat erg?” “Absoluut niet,” zei Oda. “Doe gewoon verder.” “Hm, hm … Maar wegens het internationale karakter van de duif – ik denk bijvoorbeeld aan de groene duif in Congo – lijkt het mij aangewezen dat centrum een internationaal karakter te geven. De UNEP moet dan ook een voortrekkersrol opnemen in de oprichting van het Pigeons World Center. Als ondervoorzitter van de UNEP wil ik daar mijn schouders onder zetten. Ook beschikken wij over voldoende budgetten om deze stoutmoedige droom van zovele duivenmelkers wereldwijd waar te maken. Door de oprichting van een eerste afdeling van UNEP in Europa kan de UNEP haar pioniersrol in het behoud van ons erfgoed en het milieu een nieuwe dimensie geven … Is dat niet schoon gezegd?” Oda lachte. Haar ogen fonkelden. Het was schoon om zien. “Doe straks onder uw schoon kostuum uw nieuwe schoenen maar aan. Ik zal ze nog eens extra blinken. Want ik wil straks op de algemene vergadering genen achterklap.”
Eindelijk kwam het grote moment van mijn internationale doorbraak. De grote zaal van de UNEP zat barstensvol en wel twintig televisieploegen waaronder de VRT en VTM waren present. Met gezwinde tred beklom ik het podium. Er weerklonk een groot applaus. “Ik wist niet dat ik zo populair was,” dacht ik bij mezelf. Nog een laatste keer keek ik opzij naar ons Oda. Maar tot haar verbijstering zag zij hoe ik met mijn nieuwe schoenen op de bovenste trede uitgleed en achterover viel op mijn hoofd. Volgend op een doffe knal liep het bloed uit mijn oren. Enkele doktoors die in de zaal aanwezig waren, konden alleen een dubbele schedelfractuur vaststellen. De dood was onmiddellijk ingetreden. Een uur later gingen de vreselijke beelden van mijn dood al de wereld rond. Zij vormden het hoofdpunt in ieder journaal. In de zaal staarde Oda urenlang wezenloos voor zich uit.
Triomf in de Verenigde Naties (6)
Standbeeld
De droeve tijding van de dood van Amedee bereikte enkele minuten later den Boterhoek. De verslagenheid was algemeen. Iedereen was in rouw. Aan het gemeentehuis, het provinciehuis en ook op het Martelarenplein in Brussel hingen de vlaggen halfstok. De minister-krullebol was helemaal overstuur: “De moraal van het verhaal is dat Amedee een martelaar is van onze tijd” stotterde hij. Odette en Florimont vlogen met een regeringsvliegtuig naar Nairobi om zowel Oda als het stoffelijk overschot van Amedee op te halen. Huisje Weltevree werd overspoeld met rouwtelegrammen. Pier Jansen, die Oda persoonlijk kwam condoleren, noemde hem “een geducht tegenstander, maar een groot politicus en een warme mens”.
Op de dag van zijn begrafenis vertrok een rouwstoet van Huisje Weltevree naar de kerk van den Boterhoek. De lijkkist werd gedragen door zes duivenmelkers onder de leiding van Amedee’s vriend Pol. Begrafenisondernemer Arthur leidde alles in goede banen. Achter de in het zwart gehulde familieleden stapten heel wat hoogwaardigheidsbekleders mee op in de rouwstoet: de burgemeester, schepenen en gemeenteraadsleden, de gouverneur van de provincie, talrijke parlementsleden en enkele leden van de Vlaamse regering. Elio di Rupo, ditmaal met een zwart strikje, vertegenwoordigde de federale regering. En vanuit Nairobi kwam een grote delegatie onder de leiding van de voorzitter van de UNEP. Achter hen volgden velen die een belangrijke rol in het leven van Amedee hadden gespeeld: de stokoude meester Gerard, het krullebolleke van de sociale dienst en diëtiste Anja. Duizenden vrienden en kennissen van Amedee volgden de uitvaart op een groot scherm op het marktplein.
Aan het einde van de dienst nam een geëmotioneerde burgemeester het woord. “Vandaag nemen we afscheid van een schoon mens, een voorbeeldige echtgenoot, een lieve vader en grootvader en bovenal een duivenmelker in hart en nieren. Hij was geen grote geleerde, maar een echte dorpsfilosoof die graag een goed potje bier dronk. Niet alleen door zijn nederig en eenvoudig handelen, maar ook door zijn dromen en visioenen veroverde hij de harten van zeer velen. Amedee groeide op rijpere leeftijd uit tot een grote mijnheer: niet alleen in den Boterhoek, maar ook in onze gemeente, onze provincie, Vlaanderen en zelfs in heel de wereld. Wat was zijn geheim? Hij wilde via de duiven en de duivensport de droom tot stand brengen die leeft in het hart van ieder van ons: een broederschap tussen alle mensen, tussen alle volkeren. Jarenlang vocht hij voor de verwezenlijking van zijn levenswerk, een Centrum voor Duivenmelkers: eerst in de provincie, dan in Vlaanderen en ten slotte via de Verenigde Naties. Onze betreurde vriend Amedee zal de realisatie van zijn droom helaas niet zelf meer meemaken, maar de volgende jaren zal hier op den Boterhoek het Pigeons World Center uit de grond rijzen of het ‘Amedeus’, verwijzend naar de naam van zijn stichter en bezieler. Amadeus Mozart was een groot componist en Amedeus van den Boterhoek een groot politicus en duivenmelker. Het gemeentebestuur zal op het plein voor het centrum een standbeeld laten maken dat Amedee en zijn duiven in beeld brengt. Maar daarboven zal zijn geest voort blijven leven in de gedaante van zijn kleinzoon Amedee junior, die als twee druppels water op hem gelijkt.” Tussen alle tranen door fonkelden de ogen van Oda en Odette heel even. “Zijn werk wordt voortgezet,” besloot de burgemeester. “En ik besluit met de meest gevleugelde woorden van Amedee: Het zal wel zijn!